De Cock en de naakte juffer Albert Cornelis Baantjer Inspector De Cock #14 Een grijze en wijze speurder onderzoekt met behulp van zijn eenvoudige rechercheur een reeks gruwelijke moorden. Albert Cornelis Baantjer De Cock en de naakte juffer 1 Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat schoof zijn draaistoel wat naar achteren en tilde beide benen op zijn bureau. Het was zijn geliefkoosde houding, wanneer hij zich prettig voelde. Rond zijn brede mond dartelden grillige accolades in een milde grijns. ‘De commissaris,’ zei hij licht spottend, ‘uitte zijn erkentelijkheid.’ Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Zo’, zei hij, ‘en hoe deed hij dat?’ De Cock gebaarde wat vaag in de ruimte. ‘Hij sprak woorden van lof.’ De jonge rechercheur tastte naar zijn rechterbovenarm en dacht aan het hachelijke moment, nog geen twee weken geleden, toen een kogel uit het pistool van de heroïne-koning Raymond Verbruggen een vurige vore in zijn vlees trok. ‘Wat had de commissaris gedaan,’ sprak hij bitter, ‘wanneer die kogel wat verder naar links was gekomen?’ De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Woorden van lof gesproken, denk ik… aan je graf.’ Vledder snoof minachtend. ‘Bij een begrafenis met korpseer. Compleet met de kapel en zwarte doeken over de trommels.’ Cornelis Groothuijsen, een van de jongere agenten, kwam de grote recherchekamer binnen en liep op de grijze speurder toe. Hij frommelde in een zijzak van zijn uniformjas en gaf hem een gele enveloppe. ‘Voor u,’ zei hij simpel. De Cock keek vragend naar hem op. ‘De post is toch al geweest?’ De agent knikte bedaard en wees naar de gele enveloppe in De Cocks hand. ‘Werd een minuut of vijf geleden door een jongetje beneden op de balie gelegd.’ ‘Zo maar?’ De agent keek hem niet-begrijpend aan. ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Werd er niets bij gezegd?’ De agent schudde het hoofd. ‘Nee, het jongetje legde de enveloppe neer en liep weg.’ ‘Wat was het voor een jongetje?’ De agent trok zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik schat hem op een jaar of acht, misschien tien. Het leek me een boefie uit de buurt.’ ‘Je kent hem?’ ‘Nee.’ De agent maakte een grimas. ‘Ik heb het kereltje bij mijn weten nooit eerder gezien.’ De Cock wuifde. ‘Bedankt.’ De agent stapte weg. Een grijns op zijn gezicht. De grijze speurder bekeek de enveloppe aandachtig. Persoonlijk, stond er boven. En dan De Cock, rechercheur, bureau Warmoesstraat Amsterdam. Meer niet. Geen naam of adres van een afzender. Er was wel een postzegel op geplakt, maar het poststempel ontbrak. Men had de brief met de post willen verzenden, maar was later blijkbaar van gedachten veranderd. De randen van de enveloppe waren wat groezelig, de hoeken verkreukt. De brief had kennelijk een poosje in een binnenzak gestoken, of in een tasje. De Cock rook. Een zoete geur van parfum prikkelde zijn neus. Hij schoof wat verder achteruit, nam zijn benen van het bureau en maakte met een punt van zijn balpen de enveloppe open. Hij deed het wat nerveus, gehaast. De grijze speurder had het onduidelijke gevoel, dat de enveloppe iets bijzonders bevatte. Tot zijn verbazing was het een simpele rouwcirculaire met een smalle paarse rand. De jonge Vledder kwam naast hem staan. ‘Wie is er dood?’ vroeg hij belangstellend. De Cock vouwde de circulaire open. ‘Na een kortstondig lijden,’ las hij hardop, ‘behaagde het de Heere van ons weg te nemen, mijn lieve man en zorgzame vader, Frederik Johannes van Dinterloo, in een leeftijd van tweeëndertig jaar.’ De Cock schudde droef het hoofd. ‘Erg jong.’ De jonge Vledder trok zijn wenkbrauwen op. ‘Wie is Frederik Johannes van Dinterloo?’ vroeg hij verwonderd. ‘En wat moeten wij met zijn rouwcirculaire?’ De Cock antwoordde niet. ‘De begrafenis,’ las hij verder, ‘zal Deo Volente plaatsvinden op donderdag, zevenentwintig juni aanstaande om elf uur op de begraafplaats Zorgvlied aan de Amstel te Amsterdam. Op verzoek van de overledene geen krokussen of andere bloemen.’ Vledder zwaaide breed. ‘Wie is, of was Frederik Johannes van Dinterloo,’ herhaalde hij ongeduldig. De Cock trok zijn brede schouders op. ‘Dat weet ik niet… nog nooit van gehoord. Zeker geen man, met wie wij wel eens iets te maken hebben gehad.’ Hij draaide de circulaire om. Plotseling ontdekte hij aan de achterzijde in een van de hoeken een vaag onduidelijk potloodschrift. Hij boog zich wat voorover om het beter te kunnen zien. In kleine, priegelige, maar toch wel herkenbare lettertekens, stond: Als u het volgende slachtoffer wilt zien, kom dan naar de begrafenis. Hij bestudeerde de krabbels aandachtig en gaf toen de circulaire aan Vledder. ‘Kijk eens links onder in de hoek.’ Vledder nam de circulaire over. Het gezicht van de jonge rechercheur stond strak. ‘Het volgende slachtoffer,’ zei hij onthutst. De Cock reikte naar de kalender op zijn bureau. ‘Het is toch vandaag donderdag?’ Vledder knikte. ‘Zevenentwintig juni.’ De oude speurder schoof de mouw van zijn colbert iets op en keek op zijn horloge. Langzaam kwam hij overeind. ‘Het is bijna half elf,’ zei hij toonloos. ‘We kunnen Deo Volente op tijd zijn.’ Vledder keek hem vragend aan. ‘Wat betekent Deo Volente?’ ‘Zo God het wil,’ zei De Cock en greep naar zijn hoedje. Er was vrij veel belangstelling. Nabij de ingang van de begraafplaats stonden tientallen auto’s geparkeerd. Dick Vledder wurmde de oude politie-Volkswagen tussen een hemelsblauwe Cadillac en een romige Jaguar. ‘Dure jongens,’ grinnikte hij vrolijk. ‘Ik heb verderop zelfs een echte Rolls zien staan.’ De Cock knikte met opeengeklemde lippen. ‘Compleet met chauffeur in uniform met pet.’ Het klonk sarcastisch. Ze verlieten hun oude Volkswagen en schuifelden over het grind van de oprijlaan. Bij de ingang van de aula stonden groepjes mensen met bedrukte strakke gezichten. Toen de deuren open gingen, schoven ze naar binnen. De beide rechercheurs zochten zich een plekje achteraan tegen de eiken lambrizering. Zware orgelklanken dreunden op hen neer. Toen de laatste klanken waren weggeëbd, stapte een heer in stemmig zwart naar het kathedertje. Hij ritselde een blad papier uit zijn binnenzak en sprak moeiteloos over het immense verdriet van de nabestaanden. Daarna memoreerde hij kleurrijk de grote verdiensten van de overledene voor een organisatie, die-hij-zo-met-hart-en-ziel- was-toegewijd. De Cock luisterde, zocht naar oprechtheid, maar de woorden van de spreker vloeiden plichtmatig, mechanisch, dor, zonder bezieling. Hij liet zijn blik over de aanwezigen glijden en vroeg zich af wie hem die rouwcirculaire had gestuurd. Wat beoogde de man of de vrouw? Was die dode Frederik Johannes van Dinterloo inderdaad een slachtoffer? Zo ja, waarvan, van wie? Vanuit de zoldering kwamen opnieuw zware orgelklanken. De man achter het kathedertje was weg. Hij had zijn papier meegenomen. Voor het volgende rouw-karwei, bedacht De Cock. Een ploeg dragers schaarde zich aan weerszijden van de baar. Achter hen gleden deuren weg en vrolijk zonlicht danste naar binnen. De dragers tilden de baar op hun schouders en liepen het helle licht tegemoet. De aanwezigen volgden schoorvoetend, zochten hun hiërarchische plaats in de lange rij. Eerst toen de stoet was gevormd, kwamen de beide rechercheurs naar buiten. Op enige afstand volgden ze de baar. Het was vrij warm en de weg naar de groeve was lang. Vledder keek zijn oude leermeester van terzijde aan. ‘Heb jij het volgende slachtoffer al gezien?’ vroeg hij bijna fluisterend. ‘De kraaien uitgezonderd, heb ik in de aula zevenenvijftig zielen geteld.’ Hij gebaarde naar de mensen voor hem op het pad. ‘Het zou een van hen moeten zijn.’ Hij zweeg even, kauwde op zijn onderlip. ‘Tenzij iemand zich een macabere grap veroorlooft.’ De stoet schoof ineen. De mensen schaarden zich om een open groeve. Opnieuw gleed de blik van De Cock langs de aanwezigen. Hij hoopte op een teken, een kleine wenk. Iemand had hem op een wat vreemde manier naar deze begrafenis gedirigeerd. Wie? De dragers namen het kleed weg en legden de kist op de lift. Het was doodstil. In de verte tjilpte een oneerbiedige mus. In de toppen van een paar jonge berken ruiste de wind. Een jonge vrouw huilde geluidloos. Een oude vrouw stond trillend naast haar, friemelde aan een zakdoekje in haar hand. De Cock plukte aan zijn onderlip. Zevenenvijftig had Vledder geteld. Veel belangstelling. De mannen waren ruim in de meerderheid. Zeker tweederde. De leeftijden liepen uiteen van vijfentwintig tot rond de zestig. De vrouwen leken allen even mooi… zelfs de ouderen. De jonge vrouw, die stil had gehuild, kreeg van de ondernemer een kleine schop. Met ongecontroleerde bewegingen schepte ze wat aarde op de kist. Het kwam ploffend neer. Ze was de enige van het hele gezelschap die enige emotie toonde… een demonstratie van echt verdriet. De anderen handelden plichtmatig, star, als een calvinist bij zijn zondagse kerkgang. De kring ontsloot zich. Langzaam liep men van de groeve weg. De jonge vrouw ging voorop. Naast haar de trillende oude vrouw, die haar steeds had bijgestaan. Dan volgden enige grijzende heren. De Cock herkende hen direct, hun houding, hun blik… directeuren, captains of industry, de adel van deze tijd. De oude speurder vroeg zich af tot welke clan ze behoorden, waarom ze zich tijd voor een begrafenis hadden gegund. Na een paar minuten kozen de rechercheurs een zijpad. De jonge Vledder schopte in het grind en vloekte. ‘Een misselijke grap met die rouwcirculaire,’ siste hij van tussen zijn tanden. ‘Ik wou dat ik degene, die ons dit heeft geflikt, onder mijn handen had. We hebben waarachtig wel wat anders te doen, dan voor joker over een begraafplaats te kuieren.’ De Cock reageerde niet op de woede-uitbarsting van zijn jonge collega. Zijn blik volgde de stoet, scherp, observerend. Als het waar was, peinsde hij, dat het slachtoffer juist was begraven en het toekomstig slachtoffer in de stoet liep, dan kon ook de moordenaar niet ver weg zijn. Hij schoof zijn onderlip vooruit en grijnsde. Moordenaar… wie sprak er van moord? Hij keek opzij naar Vledder, die met een onwillige trek op zijn gezicht naast hem voortliep. ‘Je moet straks op het bureau maar eens nagaan wat er op de verklaring van overlijden staat.’ De jonge rechercheur reageerde verwonderd. ‘Je bedoelt de officiële doodsoorzaak van die Frederik Johannes van Dinterloo?’ ‘Precies. En wat je verder zo over hem te weten kunt komen… werkkring, familierelaties, vriendinnen, eventuele intieme verhoudingen.’ Vledder keek hem aan. Zijn gezicht in een grijns. ‘Je wilt dit toch gaan onderzoeken?’ vroeg hij verwonderd. De Cock maakte een nonchalant gebaar. ‘Tenzij jij… eh, overwegende bezwaren hebt.’ Het klonk licht spottend. De jonge Vledder kneep zijn lippen op elkaar en snoof. ‘Het is dwaas,’ riep hij zichtbaar geprikkeld. ‘Volkomen dwaas. Een of andere grappenmaker stuurt jou een rouwcirculaire met een paar onduidelijke krabbels in de hoek en jij begint meteen te hollen.’ Er verscheen een glimlach op het brede gezicht van De Cock. Zijn mondhoeken krulden omhoog. ‘Hollen,’ riep hij, ‘inderdaad.’ Hij frommelde aan zijn boord en sloeg opnieuw een zijlaan in. Toen een dichte gordel van groen de stoet aan het oog onttrok, begon de oude speurder plotseling te rennen. Zijn boord los, zijn colbert fladderend om hem heen. Vledder keek hem verbaasd, geamuseerd na. De Cock in draf was een dolkomisch gezicht. Vledder zette aan. Met een kort sprintje trok de jonge rechercheur bij. ‘Wat ben je aan het doen, trimmen?’ ‘Ik wil ruim voor de anderen bij de uitgang zijn.’ ‘Waarom?’ De Cock hijgde. ‘De kentekens… ik wil de kentekens van al die dure en minder dure wagens, waarmee de bezoekers zijn gekomen.’ Vledder knikte begrijpend. Via een wirwar van kleine laantjes bereikten ze de poort. In de verte, bij de aula, zagen ze hoe het gezelschap formeel afscheid nam. Aan de Amstel stonden de fraaie wagens nog glanzend in een rij. Onopvallend noteerden de beide rechercheurs de letters en de nummers van de platen. De chauffeur met uniform plus pet zat op de brede treeplank van zijn Rolls Royce en las een krantje. Toen de rechercheurs voorbijkwamen, stond hij haastig op en knikte vriendelijk. De Cock liep aarzelend op hem toe en wees naar de wagen. ‘Een echte?’ vroeg hij wat dom, belangstellend. De chauffeur trok zijn pet recht en glimlachte. ‘U bedoelt… Rolls Royce.’ De Cock knikte. ‘De droom van mijn jeugd.’ De chauffeur keek hem monsterend aan. ‘Wees blij,’ zei hij zuchtend, ‘dat het bij een droom is gebleven.’ De Cock keek op, beschouwde het gelaat van de chauffeur. De ogen lagen diep in een wijde krans van rimpeltjes. ‘Ik… eh, ik begrijp u niet.’ De man trok zijn gezicht in een droeve plooi. ‘Je moet in het leven heel wat doen om zo’n wagen te krijgen,’ zei hij. ‘En dan moet je weer heel wat doen om hem te kunnen houden. Misschien is dat wel het moeilijkste.’ Het klonk wijsgerig, onderwijzend. ‘En zo is het in het leven niet alleen met mooie wagens.’ Hij verschoof iets aan zijn pet, zette zijn benen iets uit elkaar en ademde diep. ‘Kijk, meneer, als je…’ Plotseling brak hij af en borg zijn krantje weg. Zijn blik gleed langs De Cock in de verte. De oude speurder draaide zich om, volgde de blik. Een gedeelte van het gezelschap kwam de begraafplaats af. Voorop liep een man met een bril met een zwaar, donker montuur. De Cock meende hem te kennen. Met een peinzende blik in de ogen tastte hij zijn herinnering af. Hij had hem ergens gezien, ontmoet, gesproken. Een poosje bleef hij zwijgend staan, toen vatte hij Vledder bij de arm. Samen liepen ze weg van de Rolls Royce naar de oude politie-Volkswagen. De jonge rechercheur haalde de sleuteltjes uit zijn zak en maakte de portieren open. Wat moeizaam wurmde De Cock zich naar binnen. Plotseling ontdekte hij onder de linkerruitenwisser een kaartje. Hij legde zijn hand op de arm van Vledder en wees ernaar. De jonge rechercheur stapte weer uit, nam het kaartje van onder de wisser en gaf het aan De Cock. Het was rose en rook naar parfum. ‘Kom naar Casa Erotica,’ las de oude speurder hardop, ‘het nieuwe sex-theater aan de Achterburgwal.’ Hij draaide het kaartje om. Met een ruk zat hij rechtop. In kleine, priegelige, maar toch duidelijke lettertekens stond: ‘Vraag naar de naakte juffer.’ De jonge Vledder keek hem van terzijde verwonderd aan. ‘Is er wat?’ vroeg hij verward. De Cock slikte. ‘De naakte juffer,’ zei hij hees. 2 Vledder schraapte zijn keel. ‘Professor doctor Frederik Johannes van Dinterloo,’ sprak hij plechtig. De Cock keek verrast op. ‘Wat?’ riep hij ongelovig. ‘Was Van Dinterloo professor?’ De jonge rechercheur lachte om de reactie. ‘Inderdaad… tot voor ruim anderhalf jaar was Van Dinterloo hoogleraar in de chemische technologie aan de Technische Hogeschool Twente in Enschede.’ De Cock trok rimpels in zijn voorhoofd. ‘Maar hij was pas tweeëndertig jaar toen hij stierf.’ Vledder knikte instemmend. ‘Dat is juist. Van Dinterloo was een van Neerlands jongste professoren. Een bijzonder begaafde jongeman. Hij was nog geen achtentwintig jaar toen hij werd benoemd. Dat heeft nogal opzien gebaard. Destijds. Er werd veel publiciteit aan gegeven. Maar ruim anderhalf jaar geleden kocht de ‘ITO’, International Tropic Oil hem weg.’ De Cock gebaarde wat ongeduldig. ‘Hoe bedoel je, de-ITO-kocht- hem-weg?’ Vledder zuchtte. ‘Ze boden hem een prachtig huis, een fantastisch salaris, een modern laboratorium en alle vrijheid voor research.’ ‘Aanlokkelijk.’ Vledder gebaarde voor zich uit. ‘Wat dacht je, vooral de vrijheid van research was voor hem een belangrijk punt van overweging. Van Dinterloo was ook veel meer het type van een wetenschappelijk onderzoeker dan van een leraar. Hij was zeer inventief.’ De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan. ‘Je bent heel goed geïnformeerd,’ zei hij warm. ‘En dat in een zeer korte tijd.’ Vledder glimlachte; een lichte blos op zijn wangen. ‘Een neef van mij studeert in Twente. Toen ik vernam dat onze Van Dinterloo daar hoogleraar was geweest, heb ik hem even gebeld. Het was een goeie gok. Neef kende hem goed. Hij heeft nog college bij hem gelopen.’ ‘Hoe was zijn verhouding tot de studenten?’ Vledder schudde langzaam het hoofd. ‘Niet zo best, volgens mijn informaties. Van Dinterloo was een nogal stug, in zichzelf gekeerd man. Had weinig sociale contacten. Hij had alleen maar interesse voor zijn hobby, de wetenschap. Voor andere zaken, zoals een politiek engagement, had hij geen aandacht… ook geen enkel begrip. Dat gaf nog wel eens strubbelingen.’ De Cock wreef peinzend langs zijn kin. ‘En voor hem nog een extra stimulans om op het aanbod van International Tropic Oil in te gaan.’ ‘Ik denk het.’ De grijze speurder staarde een tijdje voor zich uit. ‘Die peperdure wagens aan de Amstel bij de begraafplaats, big bosses van de ITO?’ De jonge rechercheur knikte langzaam. ‘Inderdaad, directors, managers, sub-managers, sales-promotors. Enfin, je kent die vreemde titels wel.’ ‘En de minder dure wagens?’ Vledder raadpleegde zijn notities. ‘Die waren voornamelijk van de familie Van Dinterloo. Twee simpele Volkswagens… van vader en een jongere broer, een blauwe Fiat 850 van een ongetrouwde zuster, een Ford Capri van een koude zwager.’ Hij grinnikte. ‘En dan was er nog een lelijk eendje van een vroegere studente.’ ‘Uit Twente?’ ‘Ja, Lilian van Eurcinge.’ ‘Liefde?’ ‘Met betrekking tot het slachtoffer?’ ‘Precies.’ Vledder spreidde beide armen. ‘Hoe weet ik dat? Hij was zeven jaar getrouwd. Men zegt ‘gelukkig’. We hebben zijn vrouw op de begraafplaats gezien, met haar oude moeder. Er is een dochtertje van drie.’ De Cock trok een somber gezicht. ‘… mijn lieve man en zorgzame vader,’ citeerde hij droevig. Hij keek naar zijn jonge collega op. ‘Weet je al wat er op de verklaring van overlijden stond?’ ‘Er is geen verklaring van overlijden… maar een verslag van de doodschouw.’ De Cock veerde overeind. ‘Doodschouw… Van Dinterloo stierf een gewelddadige dood?’ ‘Ja, verdrinking.’ De Cock slikte. ‘Verdrinking,’ herhaalde hij verbaasd. Vledder knikte. ‘Gewoon, verdrinking. Ik heb hier een fotokopie van het verslag van de arts, die de doodschouw verrichtte.’ Hij reikte de kopie aan De Cock over. ‘Van Dinterloo reed op een donkere nacht met zijn wagen in het Noordhollands Kanaal en verdronk.’ ‘Waar?’ ‘In de buurt van Ilpendam. Nog voor het voetbalveld. Hij kwam vanuit de richting Purmerend en was kennelijk op weg naar zijn huis in Bloemendaal.’ ‘Alcohol?’ Vledder maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Er is geen sectie op het lichaam verricht. De officier van justitie vond dat niet nodig. Men heeft aangenomen, dat hij door een tegenligger werd verblind en toen de macht over het stuur is kwijtgeraakt. De weg maakt daar een flauwe bocht. Er zijn getuigenverklaringen van een man en een vrouw in een achteropkomende wagen, een heer en mevrouw Wijntjes uit Purmerend. Ze zagen het ongeluk gebeuren en sloegen onmiddellijk alarm. Er was direct hulp genoeg, het Jaagpad is een drukke weg, maar voor ze Van Dinterloo uit zijn wagen hadden bevrijd, was hij al verdronken. Vermoedelijk is hij bij de klap op het water met zijn voorhoofd tegen de ruit geslagen en bewusteloos geraakt. Bij de haargrens waren duidelijke onderhuidse bloedingen.’ ‘Zat hij alleen in de wagen?’ ‘Vermoedelijk. Er zijn niet meer slachtoffers gevonden. Maar er bestaat altijd de kans, dat een mede-inzittende het ongeval heeft overleefd en zich om een of andere reden niet heeft gemeld.’ De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘Met zoveel getuigen direct ter plekke?’ Vledder haalde zijn schouders op. ‘Het rechtervoorportier bleek bij onderzoek niet op slot.’ De Cock schudde het hoofd. ‘Dat hoeft niets te betekenen.’ Hij plukte aan zijn onderlip. ‘En de auto?’ ‘Een Opel Rekord, een vrijwel nieuwe wagen, nog geen twintigduizend kilometer gereden, technisch in een prima staat, geen doorgezaagde remleidingen, stuurstangen of iets dergelijks.’ De oude speurder stond van zijn stoel op en begon door de recherchekamer te stappen, waggelend, in de hem zo kenmerkende slenterpas. Om zijn brede mond lag een zorgelijke trek. Bij het bureau van zijn jonge collega bleef hij staan. Diepe denkrimpels lagen op zijn voorhoofd. ‘Van Dinterloo was toch kerngezond. Hoe was het met zijn ogen? Droeg hij een bril?’ Vledder kwam met een ruk overeind. Zijn jong gezicht zag rood. Een ader klopte in de nek. ‘Wat wil je toch?’ riep hij fel en geagiteerd. ‘Er is niets bijzonders met de dood van Van Dinterloo. Wat drank in het lijf, te hard gereden, zo sterven er per jaar enkele duizenden in het verkeer. Het is een puur ongeval. Wat wil je er in godsnaam meer in zien?’ De grijze speurder keek hem secondenlang aan. ‘Weet je,’ zei hij traag, ‘in godsnaam… in godsnaam zijn al heel wat moorden gepleegd.’ Hij slenterde naar de kapstok in de hoek, nam zijn hoedje en wurmde zich in zijn oude regenjas. Vledder kwam hem haastig na. ‘Waar ga je heen?’ De Cock trok zijn gezicht in een vriendelijke grijns. ‘Naar Casa Erotica. Ik wil wel eens zien hoe een naakte juffer er uitziet.’ Ze liepen vanuit het politiebureau door de Warmoesstraat naar de Lange Niezel. Het was er erg druk. Groepjes mensen verdrongen zich voor de etalages van de sex-shops. Mannen spraken, luidruchtig, opgewonden, in vele talen. Vrouwen giechelden. Een dronken sloeber zocht zich botsend een weg naar een volgend café. Aan het einde van de Korte Niezel gingen de beide rechercheurs rechts de Achterburgwal op. Kleurige springlichtjes omlijstten de vele kleine sex-theaters. In de donkere stukken van de gracht paradeerden de hoertjes, riepen sissend hun klanten aan. Bij Casa Erotica bleef De Cock staan, de benen wat wijd, zijn hoedje achter op het stugge grijze haar. ‘Life-show,’ las hij hardop. Hij keek opzij naar de jonge Vledder, een vrolijke twinkeling in zijn ogen. ‘Ik weet niet of ik je wel mee kan nemen,’ zei hij plagerig. ‘Mag je van je verloofde? Celine is nogal preuts.’ Vledder bromde. ‘Ik kom hier toch niet voor mijn plezier. Dit is dienst… is het niet?’ De Cock knikte. ‘Dit is dienst,’ zei hij bedaard. Hij liep naar de man achter de kassa en vroeg naar Groninger Ben. De man wees wat onduidelijk naar achteren en schreeuwde. Een grote, zwaargebouwde man, in een frivool paars hemd, kwam door de klapdeurtjes naar buiten. In zijn helgrijze ogen blonk een glans van herkenning. ‘Zo… De Cock,’ riep hij joviaal, ‘kom je op inspectie?’ De grijze speurder schudde het hoofd. ‘Nee,’ zei hij vlak, ‘ik kom voor de naakte juffer.’ Groninger Ben lachte uitbundig. ‘Naakte juffer? Welke? Naakt… naakt zijn ze allemaal. Niks-an, zie je, dat is hun business. Daar leven ze van… en ik.’ Hij wuifde grinnikend naar het donker achter de klapdeurtjes. ‘Kom erin. We beginnen over een paar minuten. Ik heb een nieuwe act… heel realistisch.’ De Cock maakte een afwerend gebaartje. ‘Ik kom niet voor de show.’ Hij keek de sex-man strak aan. ‘Ik kom voor de naakte juffer.’ Groninger Ben lachte opnieuw, hard, schaterend. ‘Dat zei je… naakte juffer.’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Dat zei ik,’ sprak hij geladen, ‘naakte juffer.’ De lach op het vette gezicht van Groninger Ben verdween. Hij keek de grijze speurder vreemd, onderzoekend aan. De houding van De Cock maakte hem wat achterdochtig. ‘Zoek je iemand?’ vroeg hij onzeker. ‘Moet je een van hen hebben?’ ‘Misschien.’ De vette sex-man maakte een radeloos gebaartje. ‘Zeg maar wie, ik heb er zeven, allemaal keurige meisjes voor zover ik weet, zo van de moeder.’ De Cock grijnsde breed. ‘Dat,’ zei hij, ‘kan ik mij moeilijk voorstellen.’ Groninger Ben trok een verongelijkt gezicht. ‘Ik bedoel, bij wijze van spreken. Ik heb alleen nette meisjes in mijn show. Geen business- grieten. Begrijp je, geen echte tomijers.[1 - Bargoens voor prostituée.] Ik heb er zelfs een paar meisjes bij die sociologie studeren.’ De Cock glimlachte fijntjes. ‘Dan doen ze bij jou zeker wat praktijk op.’ Groninger Ben zwaaide met beide armen. ‘Wat nou,’ riep hij. ‘Drijf ik een kostschool?’ De Cock legde vertrouwelijk een hand op de brede schouder van de sex-man. ‘Wind je niet op. Heb je even tijd? Ik moet met je praten.’ Groninger Ben zuchtte omstandig. ‘O.k.,’ zei hij berustend, ‘o.k., ga maar even mee naar mijn kantoor.’ Hij duwde een zijdeur open en ging de beide rechercheurs voor een smalle houten trap op. De eerste verdieping was ruim, diep, met zware balken aan de zoldering. Groninger Ben zwaaide om zich heen. ‘Het is een oud pakhuis. Ik heb het laten verbouwen.’ De inrichting was bizar, smaakloos, met een grote bar in het midden, tientallen krukken, brede banken en diepe fauteuils. Aan de wanden prijkten levensgrote foto’s van fraaie naakte meisjes in obscene poses. Aantrekkelijk en vulgair. Er hingen spotjes tussen de balken en er was een podium van glas. Groninger Ben wuifde nonchalant. ‘Laat je zakken. Neem er je gemak van.’ Hij plofte in een zware fauteuil. ‘Wat kan ik voor jullie doen?’ De Cock antwoordde niet direct. Hij kauwde op zijn onderlip. Nadenkend. Zijn hersenen zochten koortsachtig naar een opening. Zijn directe vraag naar ‘de naakte juffer’ had niet tot resultaten geleid. De man van Casa Erotica had afwijzend gereageerd, geen enkele spanning getoond. Het leek hem toe, dat de reactie van Groninger Ben oprecht was, dat ‘de naakte juffer’ voor hem niets betekende, althans niet meer dan de zeven gratiën, die hij meest naakt onder zijn hoede had. De grijze speurder gebaarde naar de spotjes en het podium. ‘Floor-show?’ ‘Ja.’ ‘Zoals beneden?’ Groninger Ben grijnsde. ‘Beneden is voor de gaande en de komende man.’ ‘En boven?’ De sex-man frunnikte aan de rouches van zijn paarse hemd. ‘De rijke jongens willen ook wel eens wat zien… en beleven.’ ‘Besloten bijeenkomsten?’ De Cock plukte aan het puntje van zijn platte neus. ‘Zoals voor de ITO, Tropic Oil.’ Groninger Ben keek op, een glimp van waakzaamheid in zijn grijze ogen. ‘Ik… eh, ik zou een slecht zakenman zijn,’ reageerde hij voorzichtig, ‘… als ik de namen van mijn cliënten noemde.’ De Cock kneep zijn lippen op elkaar. Zijn vriendelijke trekken verstarden. ‘Ik ben geen sensatie-journalist,’ riep hij fel, verbeten. ‘Het kan mij geen lor schelen of de heren van Tropic Oil, of van welke organisatie dan ook, zich bij jou amuseren. Dat laat mij siberisch. Ik wil alleen weten of ze hier wel eens komen.’ ‘Waarom?’ De Cock spreidde zijn armen in een theatraal gebaar. ‘Omdat ik het nodig heb voor mijn onderzoek.’ Hij wachtte even. ‘En vraag mij in hemelsnaam niet wat voor een onderzoek, want daar kan en mag ik je geen antwoord op geven.’ Groninger Ben kwam uit zijn fauteuil overeind. ‘O.k.,’ zei hij loom, ‘o.k., ze komen hier wel eens.’ ‘Hoeveel?’ ‘Een man of tien, vijftien. Soms meer.’ ‘Wanneer voor het laatst?’ ‘Een goede week geleden.’ ‘Ken je de heren?’ ‘Van naam?’ ‘Ja.’ Groninger Ben schudde het hoofd. ‘Ik krijg gewoonlijk een telefoontje van een of andere secretaris. We maken een afspraak voor een bepaalde avond en na afloop krijg ik een cheque. Dat is alles. Verder heb ik geen contact met de heren.’ De Cock glimlachte. ‘De meisjes wel.’ De sex-man trok zijn schouders op. ‘Als de kinderen iets extra’s willen versieren…’ Hij maakte zijn zin niet af. De uitdrukking op zijn vet gezicht veranderde plotseling, werd strak, ernstig. Hij keek De Cock onderzoekend aan. ‘Gaat het over Sylvia?’ De grijze speurder blikte schuin omhoog. ‘Hoezo, Sylvia?’ vroeg hij ontwijkend. Groninger Ben slikte. ‘Sylvia, ze verdween na de nacht van Tropic Oil.’ 3 Rechercheur De Cock steunde met beide ellebogen op zijn bureau en schudde geërgerd het grijze hoofd. ‘Stomme kerels,’ siste hij van tussen zijn tanden. ‘Gewiekste zakenlui, doordacht, scherpzinnig, opportunistisch, maar als de liefde hun trage bloed kietelt onhandige schooljongens, stommeriken, die hun eigen geluk en veiligheid…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Al die meiden van de Casa Erotica hebben waarachtig de namen en telefoonnummers van hun klantjes gewoon in hun kladboekje staan.’ Vledder grinnikte jongensachtig. ‘En vaak een foto plus opdracht. Niet te geloven.’ De Cock knikte met een droef gezicht. ‘Veel liefs van je eigen beertje,’ citeerde hij smalend. ‘Leuk voor later, voor een beetje chantage als dessert.’ Vledder glimlachte. ‘Wat geeft het. Waar maak je je druk om. Wees blij, dat die idiote kerels zo stom zijn. We waren anders in zo’n korte tijd nooit zover gekomen.’ De jonge rechercheur rangschikte zijn vele aantekeningen. ‘Kort samengevat, de nacht van International Tropic Oil was een besloten sex-feest in de Casa Erotica aan de Achterburgwal, waar het nogal wild toeging en… waaraan uitgerekend dezelfde heren deelnamen, die wij keurig in het zwart en met uitgestreken gezichten op de begraafplaats Zorgvlied hebben gezien.’ De Cock kneep zijn dikke lippen opeen. ‘Compleet met de man in de kist.’ Vledder knikte instemmend. ‘Inderdaad. Het is uit de verhalen van de meisjes wel duidelijk geworden, dat ook onze vriend Van Dinterloo aan het sex-feest deelnam, en dronken werd.’ De Cock gebaarde met opgestoken vinger. ‘Zo dronken,’ vulde hij aan, ‘dat hij de geachte heer directeur van International Tropic Oil de inhoud van zijn whiskyglas in het gezicht smeet en hem allerlei verwensingen naar het brede hoofd slingerde.’ De grijze speurder trok een grijns. ‘Heer van Gellecom,’ imiteerde hij met dikke tong, ‘gij zijt een brilslang.’ Vledder schudde het hoofd. ‘Geen brilslang,’ verbeterde hij, ‘een cobra.’ De Cock lachte vrijuit. ‘Als je mij vraagt… een juiste typering. Ik herinner mij nu, dat hij ook op de begraafplaats was. Hij was de man, die naar de Rolls Royce liep.’ Hij zweeg even. ‘Ik heb die Van Gellecom eens tijdens een interview op het televisiescherm gezien. Een goed geconserveerde vijftiger met trage bewegingen en een waakzame blik achter een zware bril met een donker montuur.’ Hij schudde het hoofd. ‘Geen man,’ sprak hij ernstig, ‘die met zich laat spotten.’ ‘Hoe bedoel je?’ De Cock gebaarde. ‘Precies zoals ik zeg. Van Gellecom is geen man, die men ongestraft de inhoud van een whiskyglas in het gezicht kan gooien. Ik geloof, dat Sylvia dat ook besefte. Ze zal de gelaatsexpressie van de directeur hebben geanalyseerd en tot de conclusie zijn gekomen, dat er gevaar dreigde. Het was maar goed dat zij de jonge wetenschapsman onder haar hoede nam en wegvoerde.’ De jonge rechercheur knikte traag voor zich uit. ‘Maar sindsdien heeft nooit meer iemand taal of teken van het meisje gehoord.’ Hij keek naar zijn oudere collega op. Zijn jong gezicht stond strak, gespannen. ‘Wat denk je… zou zij de naakte juffer zijn?’ De Cock trok zijn brede schouders omhoog. ‘Uitgaande van hetgeen wij nu weten, lijkt het aannemelijk. Maar wie of wat is de naakte juffer? Het kan bijna van alles zijn. Er valt niets zinnigs over te zeggen. Ik vind alleen ‘juffer’ zo’n ouderwets woord. Het lijkt mij zaak dat meisje zo gauw mogelijk te vinden.’ ‘Waarom?’ De Cock zuchtte. ‘Ik wil weten waar ze is, of ze nog leeft.’ Vledder gebaarde wat wild. ‘Je denkt toch niet, dat ze is omgebracht? Wat zou dat voor zin hebben?’ De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘Misschien wist zij wat er die nacht met Van Dinterloo gebeurde.’ Vledder keek zijn leermeester verbaasd aan. ‘De nacht van Tropic Oil in de sex-club?’ ‘Ja.’ Vledder grijnsde spottend. ‘Die nacht gebeurde er niets. De jonge professor reed in het Noordhollands Kanaal en verdronk, pas twee nachten later.’ De Cock knikte vaag, nadenkend. Het leek alsof hij de opmerking van de jonge Vledder niet had gehoord. ‘Wat weten we van haar?’ De jonge rechercheur raadpleegde met duidelijke tegenzin zijn notities. ‘Sylvia van Regensbergen,’ begon hij hardop, ‘drieëntwintig jaar. Op haar zestiende liep ze voor het eerst van huis weg. Ze werd een paar maal teruggevoerd, maar nam, ondanks uitgebreide politie- en voogdijbemoeiingen, steeds weer de benen. Ze trouwde op achttienjarige leeftijd met ene Jacob van Tongeren, een oudere, gefortuneerde zakenman, met wie ze nog steeds in een echtscheidingsprocedure is gewikkeld. Al vanaf haar negentiende jaar kleedt ze zich avond aan avond publiekelijk uit. Volgens mensen, die daar kijk op hebben, met veel raffinement en plezier. Haar relaties met mannen zijn dan ook talrijk. Ze is echt geen meisje, van wie nog gezegd kan worden, dat ze met lichamelijke en geestelijke ondergang wordt bedreigd.’[2 - Politieuitdrukking: motivering om minderjarigen naar ouders en voogden terug te voeren.] Hij pauzeerde even, plukte grijnzend aan zijn kin. ‘Je kan beter zeggen, dat ze aan de lichamelijke en geestelijke ondergang van anderen werkt.’ De Cock stond van zijn stoel op. ‘Ze verdween,’ zei hij kortaf. Vledder maakte een wrevelig gebaar. Het is een merkwaardige samenloop. Inderdaad. Maar tussen haar verdwijnen en de dood van Van Dinterloo behoeft geen enkel verband te bestaan. Onze frivole Sylvia kan zich wel een nieuw vriendje hebben verworven met wie ze, wie weet waar, ergens op Ibiza zit.’ De Cock tuitte zijn lippen. ‘Het kan,’ zei hij bedachtzaam. Hij keek op zijn jonge collega neer. ‘Heb je haar adres?’ Vledder knikte. ‘Fleerdehoeve 784, een flat in de Bijlmermeer.’ Het was fraai zomers weer. Een vriendelijk zonnetje stond hoog aan de hemel. Statige cumuluswolken dreven als trotse zwanen in het blauw. Een zacht, koel briesje streek langs de uitgestrekte gaanderijen. De Cock had geen oog voor de wijdse blik, die de negende verdieping hem bood. Hij drukte zijn oude hoedje wat dieper op het hoofd en keek naar de nummering. Bij 784 bleef hij staan. Op de deur was een lichtmetalen schildje met ‘sylvia van regensbergen’ in kleine zwarte letters zonder kapitalen. Vledder drukte op de bel en wachtte. Er verstreken minuten zonder reactie. Opnieuw belde Vledder. De Cock slenterde langs de ramen en probeerde naar binnen te kijken. Het lukte niet. De gordijnen waren hermetisch gesloten. Hij vond geen enkele kier waardoor hij wat kon zien. Na enige tijd haalde de grijze speurder het apparaatje uit zijn zak, dat hij eens, al weer lang geleden, had gekregen van zijn vriend en tegenspeler Handige Henkie. Het was een afscheidsgeschenk toen de oude inbreker besloot de penoze voorgoed vaarwel te zeggen. De Cock schoof de fijnstalen baarden uit het koperen houdertje en koos er zorgvuldig eentje uit. De jonge Vledder volgde zijn verrichtingen. ‘Je krijgt hier nog eens een hoop gedonder mee,’ zei hij bestraffend. ‘Dit is braak, huisvredebreuk. Dat kan je als ambtsdrager gewoon niet maken.’ De Cock trok grinnikend zijn schouders op. ‘Ik ben, vrees ik, nooit zo’n beste ambtsdrager geweest.’ Hij stak het stalen staafje in het slot en tastte met zijn gevoelige vingers de inwendige palletjes af. Het duurde precies tachtig seconden, toen klikte het slot terug. Voorzichtig drukte De Cock de deur open. Vledder volgde schoorvoetend. Vanuit een klein portaal kwamen ze in een ruime hal. Het was er schemerig, half duister. Het enige licht kwam via een matglazen paneel in de portaaldeur. De Cock keek rond. Aan de kapstok hingen twee modieuze damesmantels en een vreemd model hoed. Naast de kapstok stond een zwaar eiken dekenkist met fraaie reliëfs. Voorzichtig tilde hij het deksel op. De kist was leeg. Langzaam liet hij het deksel zakken. De scharnieren piepten. Er hing een sombere, haast onheilspellende sfeer in de woning, een geladenheid, die bijna tastbaar was. De Cock voelde de spanning in zijn vingertoppen tintelen. Hij snoof en rook een parfum, dat hij herkende. Rechts in de hal stond een deur op een kier. De Cock liep er bedachtzaam heen en drukte ertegen met de punt van zijn schoen. Langzaam gleed de deur open. Een deel van een kamer werd zichtbaar. In het schijnsel van een rose schemerlamp lag op een wit wollen Berberkleed het fraaie lichaam van een jonge vrouw. Vledder, achter hem, hijgde in zijn nek. ‘Sylvia van Regensbergen,’ lispelde hij. De Cock knikte somber. ‘Vermoord.’ Op het doorgaans vriendelijke gelaat van de oude speurder kwam een harde trek. Hij had tijdens zijn lange loopbaan bij de recherche vele slachtoffers van moord gezien, maar nog nooit had de dood zich zo gruwelijk gepresenteerd als nu. Het werkte als een verdoving. Moeizaam schudde hij het van zich af. Hij ging de kamer in en boog zich over het lichaam. Ze lag op haar rechterzijde. De onderbenen gekruist. Een straaltje geronnen bloed liep uit de verminkte oogkassen. Het had een donker plasje gevormd op het witte Berberkleed. Ze was dood, zonder twijfel. Hij voelde aan haar wang. De kilte van haar huid trok de warmte uit zijn hand. Hij kwam weer overeind en liet zijn scherpe blik door de kamer dwalen. Dichtbij, op de glazen plaat van de salontafel, lagen enige rose kaartjes. Het waren keurig verzorgde reclame-visitekaartjes. ‘Kom naar Casa Erotica,’ las hij, ‘het nieuwe sextheater aan de Achterburgwal.’ Hij liet de kaartjes door zijn handen glijden. Plotseling ontdekte hij op de achterzijde van een van de kaartjes aantekeningen in potlood. Hij hield het onder het licht van de schemerlamp. In kleine, priegelige, maar toch wel herkenbare lettertekens stond: Freek van Dinterloo, Rozenlaan 387 in Bloemendaal. 4 De grijze speurder wuifde afwerend. Rond zijn brede mond dartelden grillige accolades in een milde grijns. ‘Nee, nee, beslist niet,’ zei hij strak, doch beminnelijk. ‘Ik voel er niets voor om in een onderzoek te stappen, dat al maanden loopt.’ Commissaris Buitendam, de lange statige politiechef van het politiebureau aan de Warmoesstraat, gebaarde heftig. Rode blosjes lagen op zijn wangen. De weigering wond hem op. ‘Ik wil een man van jouw kaliber en verdienste, De Cock, niet bevelen.’ Hij sprak geaffecteerd, met een ondertoon van dreiging. ‘Maar gelet op de dood van Sylvia van Regensbergen…’ De Cock schudde het hoofd. ‘Het was puur toeval, dat ik haar ontdekte. Ik was niet op zoek naar de maniak, verre van dat. Ik zocht naar achtergronden van de dood van een jonge professor.’ Commissaris Buitendam klemde zijn dunne lippen op elkaar. ‘Er is nu ook een slachtoffer in ons eigen district gevallen. Daarom acht ik het jouw plicht om het onderzoek over te nemen.’ De Cock keek zijn chef verward aan. ‘Het hele onderzoek?’ vroeg hij verbaasd. De commissaris knikte bedaard. ‘Het hele onderzoek,’ herhaalde hij plechtig. ‘Het is een dringend verzoek van de hoofdcommissaris persoonlijk. Hij is van mening dat de moderne aanpak in deze affaire heeft gefaald, ondanks de vele inspanningen.’ De Cock streek met zijn hand over het stugge grijze haar. ‘Toch,’ zei hij licht aarzelend, ‘doe ik het liever niet. Ik weet van die hele affaire niets af. Ik heb mij er nog geen dag mee beziggehouden. Ik weet alleen wat er in de kranten staat.’ De statige politiechef schudde resoluut het hoofd. ‘Dat is geen motief. Je kan en mag niet weigeren, De Cock. Dat is… dat is ronduit onbehoorlijk.’ De grijze speurder reageerde opstandig. ‘Het is ronduit onbehoorlijk een oude man zo’n onderzoek op te dragen.’ Commissaris Buitendam keek zijn medewerker strak aan. ‘Je kunt je moeilijk op je leeftijd beroepen. Bij je laatste medische keuring was geen spoor van teruggang te bemerken. Je zintuigen functioneren nog voor honderd procent. Je hebt lichamelijk de conditie van een jonge kerel.’ De Cock grinnikte vreugdeloos. ‘Alleen geestelijk zit ik een beetje kronkelig in elkaar. Bij een volgende medische keuring zal ik ervoor zorgen, dat ik er niet zo blakend uitzie. Dat werkt alleen maar verwarrend.’ Hij trok zijn brede schouders op en maakte een hulpeloos gebaartje. ‘O.k.,’ sprak hij berustend. ‘Hoeveel slachtoffers zijn er al gevallen?’ De commissaris slaakte even een zucht van opluchting, maar was onmiddellijk weer in zijn rol. ‘Wanneer wij de dood van Sylvia van Regensbergen in de rij betrekken, en het lijkt mij, gezien de aard van haar verwondingen, zinvol om dat te doen, dan zijn het er in totaal acht, acht jonge vrouwen.’ De Cock knikte traag voor zich uit. ‘En wat heeft onze zo fameuze moordbrigade tot nu toe bereikt?’ De commissaris kwam wat wild uit zijn stoel overeind. ‘Niets,’ schreeuwde hij onbeheerst, ‘helemaal niets. En dat weet jij best.’ Hij stapte om zijn bureau heen. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Nog geen half uur geleden is het negende slachtoffer van de maniak gevonden.’ ‘Waar?’ De politiechef zwaaide breed naar zijn raam, waaruit een prachtig uitzicht over het Damrak. ‘Zoals ik al zei, in ons eigen district. Vlakbij. Aan de Nieuwe Zijds Kolk. Op de tweede etage van nummer eenenveertig. Je zult er Kreuger en Van Wielingen voor de deur vinden. De hoofdcommissaris heeft uitdrukkelijk bevolen, dat niemand iets onderneemt voordat jij ter plaatse bent.’ De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘Vererend.’ Hij wreef met zijn hand over zijn breed gezicht. Een spottend glimlachje gleed vluchtig weg. ‘Hoeveel tijd heb ik?’ ‘Zolang je nodig hebt. Het is natuurlijk gewenst, dat je snel resultaten boekt.’ ‘Ik heb carte blanche?’ De commissaris keek naar hem op. Een blik van argwaan in de ogen. ‘Binnen het kader van de wet.’ Hij wierp het hoofd fier in de nek. ‘De wet, De Cock,’ sprak hij plechtig, ‘het is in haar naam, dat wij strijden.’ De grijze speurder liep grijnzend weg. ‘Soms,’ zei hij. Maar dat hoorde de commissaris niet meer. Met een gebaar van ingehouden woede kwakte Bram van Wielingen, de oude politiefotograaf, zijn fraaie Hasselblad in een fauteuil. Het zware fototoestel wipte in de zitting omhoog. ‘Ik word ziek,’ schreeuwde hij wild, ‘doodziek. Steeds in de verminkte gezichten van die dode vrouwen te kijken, ik word er kotsmisselijk van.’ Hij keek naar De Cock op. ‘Wil je geloven, dat ik er soms van droom, ‘s Nachts komen ze krijsend op mij af. Dan word ik wakker, badend in het zweet.’ De grijze speurder kwam vertrouwelijk naast hem staan. ‘Ben je er steeds bij geweest?’ Bram van Wielingen klemde zijn lippen op elkaar en knikte. ‘Steeds,’ zei hij tam. ‘Van het prille begin af. Ik heb ze nu alle negen gehad. En God weet hoeveel van die gezichten ik nog in mijn lens krijg.’ De Cock knikte gelaten. ‘God,’ zei hij bedachtzaam, ‘God weet het.’ Bram van Wielingen reageerde niet. Hij blikte schuin naar de speurder omhoog. ‘Ze hebben je anders een mooi kunstje geflikt, De Cock.’ De grijze speurder keek hem aan. ‘Hoezo?’ vroeg hij quasi verwonderd. Van Wielingen wuifde om zich heen. ‘Door jou dit onderzoek op te dragen. Het is een rotstreek. Weet je hoelang ze er al mee bezig zijn?’ ‘Ruim een half jaar.’ ‘En weet je met hoeveel man?’ De Cock schudde het hoofd. ‘Niet precies. Maar ik weet hoe ze werken. Het zullen er wel een paar zijn geweest.’ Van Wielingen stak beide handen omhoog. ‘Een dure hoofdinspecteur, een jonge inspecteur, twee adjudanten en twintig rechercheurs.’ De Cock lachte breed. ‘Een heel koor.’ De oude fotograaf knikte heftig. ‘Inderdaad… een heel koor. En wie heb jij?’ De Cock draaide zich half om en gebaarde naar de brede rug van een blonde, stevig gebouwde jongeman, die gehurkt de inhoud van een groot dressoir doorzocht. ‘Ik,’ zei hij haast teder, ‘ik heb Dick Vledder. En met hem samen ben ik vaak ver gekomen.’ Van Wielingen pakte zijn schoudertas en borg met trage bewegingen zijn camera weg. Hij keek omhoog. ‘Ik wens je alle geluk van de wereld, De Cock.’ De grijze speurder knikte hem dankbaar toe. ‘Doe vanavond een schietgebedje.’ Hij blikte om zich heen. ‘En wanneer krijg ik mijn plaatjes?’ Van Wielingen hees de zware tas over zijn schouder. ‘Morgen, bij het krieken van de dag.’ De Cock zwaaide tot afscheid. Onderwijl gleed zijn blik over het slachtoffer. Ze lag voor de bank, ruggelings, op een dik tapijt met een uitbundig motief van rode rozen. Ze droeg een korte bruine suède rok en een strak zwart wollen truitje met driekwart mouwen. Onder haar kin bolde een dun geel zijden sjaaltje. De armen lagen gestrekt langs het lichaam. De fraai gevormde benen waren iets gespreid. De vingers, krom, verkrampt, staken uit de handpalmen omhoog. Hij knielde bij haar neer. Van Wielingen had gelijk. Het gezicht was gruwelijk verminkt. Beide ogen waren finaal uit de kassen gestoken. Van de buitenste ooghoeken liepen straaltjes geronnen bloed over de slapen langs de beide oorschelpen naar beneden. Donkerrode bloedklontjes kleefden in het blonde haar. De vreselijke verwondingen aan de ogen maakten het moeilijk haar leeftijd te schatten. De Cock dacht om en nabij de vijfentwintig jaar. De huid van haar gezicht was nog strak en rond de volle lippen, iets aangezet in een bleek rose, ontbrak de krans van fijne rimpeltjes, die de oudere vrouw markeert. Hij drukte zich langzaam uit zijn geknielde houding omhoog en overzag de kamer. Er was geen wanorde, geen spoor van een gevecht of worsteling. Kreuger liep zoet grijnzend op hem toe. ‘Mevrouwtje kreeg nogal bezoek.’ ‘Hoezo?’ Met zijn dasharen poederkwast in de hand wees de ervaren dactyloscoop wijd om zich heen. ‘Het is nogal wat. Ik heb nu in totaal al meer dan zeven verschillende greepjes gevonden.’ ‘Waar?’ ‘Vrijwel overal. Door het hele huis… in de keuken, de slaapkamer en zelfs in de douche.’ Kreuger schudde grinnikend het hoofd. ‘Erg helder was ze niet.’ ‘Mannen?’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Zijn de greepjes afkomstig van mannen?’ Kreuger trok een bedenkelijk gezicht. ‘Dat is altijd een beetje moeilijk. Ik kan het natuurlijk niet voor honderd procent zeggen. Er zijn nogal wat factoren die een rol spelen. Maar als ik de omvang en de spreiding van de vingersporen bekijk, zijn er toch zeker vier, misschien wel vijf mannen bij.’ ‘Zijn ze "thuis" te brengen?’ De dactyloscoop knikte heftig. ‘Ze zijn heel goed te classificeren. Als we ze in de collectie hebben, komen ze er zeer zeker uit.’ De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. Hij zweeg enige tijd. Nadenkend. Na een poosje gebaarde hij naar het lijk op de vloer. ‘De anderen, waren die ook zo toegetakeld?’ ‘Je bedoelt die ogen?’ ‘Ja.’ Kreuger knikte met een ernstig gezicht. ‘Precies zo. Er is geen enkel verschil. Het waren alleen steeds andere vrouwen. Ik bedoel andere typen, kleiner, groter, soms dikker, jonger of ouder. Er was niets uit te halen. De jongens van de moordbrigade hebben er nooit een lijn in kunnen ontdekken.’ ‘Vreemd.’ Kreuger reageerde niet. Hij tilde zijn metalen koffertje op tafel en pakte zorgvuldig zijn spulletjes in. ‘Als ik de greepjes heb ‘thuisgebracht’, hoor je van me. En verder, veel geluk.’ De Cock lachte vreugdeloos. ‘Jij bent de tweede. Ook Van Wielingen wenste mij veel geluk.’ De dactyloscoop keek de oude speurder aan. Hij hield het hoofd een beetje schuin. In zijn grijze ogen lag een blik vol medeleven. ‘Je hebt het nodig, De Cock, geloof me.’ Het klonk verdraaid ernstig. Hij bleef nog even staan, weifelend, toen draaide hij zich abrupt om en liep het kamertje uit. De Cock keek hem na. Zijn breed gezicht vol vriendelijke plooien verhardde tot een strak masker. ‘Geluk,’ mompelde hij grijnzend, ‘is met de stoutmoedigen, en aan mij welbesteed.’ Dokter Den Koninghe stapte binnen. Achter hem sleepten twee broeders van de geneeskundige dienst met een brancard. De altijd wat excentrieke lijkschouwer zag er weer vreemd uitgedost uit. Hij droeg een lichtgrijs streepjespak met een beige vest en slobkousen. Zilvergrijs haar krulde onder een oude Garibaldi. Hij wierp een korte blik op het lijk bij de bank. ‘Uitgestoken ogen,’ knorde hij onverschillig. ‘Alweer. Het lijkt waarachtig wel een ritueel.’ Hij keek naar de grijze speurder op. Achter zijn dikke brillenglazen glansde verwondering. ‘Ik… eh, ik wist niet, dat u ook aan deze zaak werkte.’ De Cock schudde traag het hoofd. ‘U hebt gelijk. Dat deed ik ook niet. Maar de hoofdcommissaris heeft in zijn onmetelijke wijsheid anders beschikt.’ Dokter Den Koninghe glimlachte fijntjes. ‘Ze hebben dus een oud paard van stal gehaald.’ De Cock voelde een lichte wrevel in zich opkomen. ‘Ik ben geen oud paard,’ riep hij nukkig. ‘Bovendien stond ik niet op stal.’ De oude lijkschouwer lachte. ‘Ik wilde u niet kwetsen, integendeel.’ Hij plukte bedachtzaam aan zijn puntbaardje. ‘Maar u en ik… eh, we behoren toch niet meer tot de jongeren.’ In zijn stem trilde een vleugje weemoed. ‘Het is nu eenmaal zo.’ Hij wuifde achteloos naar het lijk op de vloer. ‘Apropos, wat ik zeggen wilde… ze is dood.’ De Cock glimlachte innemend. ‘Dat, heer Den Koninghe, had ik al begrepen.’ ‘Hersenletsel.’ De oude speurder keek verrast op. ‘Hersenletsel?’ herhaalde hij getroffen. De oude lijkschouwer knikte. ‘Schedelbreuken bij de rechterslaap, gevolgd door fatale beschadigingen van de hersenen.’ Hij weifelde even. ‘Net als bij al die andere vrouwen. Vraag het morgen bij de sectie maar aan dokter Rusteloos. Hij zal het bevestigen.’ ‘En het wapen?’ ‘Geen wapen.’ De Cock reageerde verbaasd. ‘Geen wapen?’ vroeg hij ongelovig. De oude lijkschouwer schudde het hoofd. Tenzij jij de menselijke hand een wapen wilt noemen.’ De Cock keek hem secondenlang aan; de dikke lippen opeen geklemd. Tussen de stoppelige wenkbrauwen kronkelde een dwarse denkrimpel. ‘Dat wil ik,’ zei hij na een poosje. ‘De menselijke hand… in combinatie met een duivels intellect… het gruwelijkste wapen dat ik ken.’ Dokter Den Koninghe schudde afkeurend het hoofd. ‘Je bent te cynisch. Een hand is er ook om te strelen.’ Hij haalde wat achteloos zijn schouders op. ‘Maar misschien heb je wel gelijk. Je handelt in moord, en dat is een cynisch bedrijf.’ Hij lichtte zijn oude Garibaldi iets op en mompelde tot afscheid een groet. Bij de deur draaide hij zich om. ‘Als je er weer een hebt, je roept me maar.’ De Cock wuifde hem weg. Op een wenk van de grijze speurder traden de broeders van de geneeskundige dienst naderbij en tilden het slachtoffer op de brancard. Ze waaierden een laken over het verminkte gezicht en trokken de riemen aan. Zacht wiegend droegen ze de vrouw het kamertje uit. Vledder kwam bij het dressoir vandaan. Hij strooide een bundeltje papieren op de tafel en zwaaide. ‘Dat is alles wat ik heb gevonden.’ ‘Is er iets bijzonders bij?’ De jonge rechercheur schudde het hoofd. ‘De gebruikelijke santenkraam… polissen, ziekenfondskaart, Nederlands paspoort, huwelijks- en geboorteaankondigingen, overlijdensberichten, foto’s, rekeningen en oude brieven.’ ‘Wie is ze?’ Vledder pakte het blauwe paspoort uit de stapel. ‘Antoinette Henriëtte van Deijl,’ las hij hardop. ‘Ruim zevenentwintig jaar geleden in Castricum geboren.’ Hij liet het pasfotootje aan De Cock zien. ‘Dat is ze wel, dacht ik.’ Hij wierp het document achteloos terug op tafel. ‘Er zijn een aantal brieven gericht aan ene ‘mevrouw’ Roozenblad. Die naam ‘Roozenblad’ vind je ook op een oud naamplaatje aan de deur.’ ‘Getrouwd?’ De jonge rechercheur trok een bedenkelijk gezicht, ‘Als je het mij vraagt, is ze gescheiden. De meest recente rekeningen staan niet op naam van Roozenblad, maar op naam van Van Deijl.’ De Cock glimlachte. ‘Dan moet ze met ene Roozenblad getrouwd zijn geweest.’ ‘Precies.’ ‘Kinderen?’ Vledder wees naar de laden van het dressoir. ‘Er zijn daar bergen foto’s van baby’s en kleuters. Een jongen en een meisje. Maar dat kunnen natuurlijk ook kinderen van familie zijn, of van kennissen.’ De Cock knikte traag voor zich uit. Hij liet zijn blik nog eens door het kamertje dwalen. Links naast het forse dressoir prijkte een kleurentelevisie van het nieuwste model in een zacht glanzende kast. Rechts in de hoek was een kleine huisbar ingericht. Ook duidelijk nieuw. De grijze speurder slofte langs de bank, stapte over een plasje bloed op het kleed. Hij bekeek de stellage achter de huisbar. Tot zijn verbazing zag hij tussen de voorraad dranken een fles Franse cognac van het merk dat hij al jaren boven alle andere merken verkoos. Zoet dwaalden zijn gedachten naar vriend Smalle Lowietje en zijn schemerig intiem lokaaltje aan de Barndesteeg. Plotseling zwaaide de deur van de kamer open en sloeg dreunend tegen de muur. In de deuropening stond een jonge vrouw in een lichtblauw spijkerpak. Ze zag er verhit, verwilderd uit. Ze hield zich aan de stijlen vast en veegde het lange blonde haar uit haar gezicht. Uit haar helgroene ogen straalden angst en verbijstering. ‘Ze is dood,’ hijgde ze. Ze knikte heftig alsof ze haar eigen woorden wilde bevestigen. ‘Ik weet het, ze is dood.’ De Cock kwam van achter de bar langzaam op haar toe. Hij bleef voor haar staan en keek haar schuins, onderzoekend aan. ‘Wie bent u?’ Ze trok haar hoofd met een ruk omhoog. ‘Ik ben Josje… Josje van Aerdenhout.’ ‘U… eh, u kent het slachtoffer?’ Ze knikte en zette een paar sterke tanden in haar bevende onderlip. ‘Antoinette… Antoinette van Deijl. Ze is… was mijn vriendin.’ De Cock schoof de mouw van zijn colbert iets op en keek nadrukkelijk op zijn horloge. ‘Wie bracht u zo snel op de hoogte van haar dood?’ ‘Niemand.’ De Cock drukte zijn verwondering weg. ‘Niemand?’ herhaalde hij. Ze schudde loom het hoofd. ‘Ik wist het… uit mijzelf.’ 5 De Cock vatte haar rustig bij de arm en leidde haar verder de kamer in. ‘We moeten samen eens praten,’ sprak hij vriendelijk. Josje van Aerdenhout scheen hem niet te horen. Haar ogen dwaalden angstig rond. ‘Waar lag ze?’ In haar stem vibreerde een lichte huivering. De grijze speurder zwaaide wat vaag in de richting van de brede bank. ‘Daar,’ zei hij zacht. ‘Het was geen prettige ontdekking.’ Ze greep naar haar hoofd. ‘Hadden ze, was er wat met haar gedaan?’ De Cock trok rimpels boven zijn neus. ‘U bedoelt…?’ ‘Hadden ze haar verkracht?’ ‘Verkracht?’ reageerde De Cock verbaasd. Ze knikte heftig. ‘Ja, verkracht.’ De grijze speurder schudde langzaam het hoofd. ‘Er zijn geen aanwijzingen,’ sprak hij voorzichtig, ‘dat iets dergelijks is gebeurd.’ Hij blikte opzij. ‘Had… eh, had u dat dan verwacht?’ Ze draaide zich met een ruk naar hem toe. ‘Het moet toch zin hebben? Al die gruwelijke moorden. Dat is toch duidelijk het werk van een idioot, een seksuele maniak.’ Haar stem sloeg wat over. ‘Een beestmens.’ De Cock keek haar kalm onderzoekend aan. ‘Een man dus,’ sprak hij gelaten. Ze kneep haar fraai gevormde lippen op elkaar en snoof. In haar helgroene ogen gloeide pure verachting. ‘Natuurlijk,’ reageerde ze scherp, ‘een man. Vrouwen komen niet tot zulke excessen.’ De Cock negeerde de opmerking. Hij bracht haar naar de huisbar in de hoek en schoof een kruk bij. ‘Hoelang kent u Antoinette van Deijl?’ Ze blikte peinzend naar het plafond. ‘Drie maanden ongeveer. Ik heb haar leren kennen in de Warmoesstraat bij de crèche, waar we onze kinderen brachten.’ ‘Antoinette had kinderen?’ ‘Twee, net als ik.’ ‘Zijn ze nog op de crèche?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, al een maand niet meer. Wij hebben de kinderen ondergebracht bij nette families in Noord-Brabant.’ ‘Waarom?’ Ze pakte haar tasje en zocht naar sigaretten, nerveus, met plukkende vingers. ‘Waarom?’ herhaalde De Cock. ‘Waren u en Antoinette bang, dat er iets met de kinderen kon gebeuren?’ Ze keek wat verstrooid op. ‘Nee, dat niet. Maar het was geen doen met die crèche. Je moet ‘s morgens al vroeg je bed uit om de kinderen te brengen, ‘s Middags moet je ze weer precies op tijd halen. En dan ben je ze nog maar een paar uurtjes per dag kwijt.’ De Cock grijnsde. ‘Het loonde de moeite niet,’ zei hij spottend. Ze stak met trillende vingers een sigaret op. ‘Daar kwam nog bij, dat je steeds de kans liep je ex-man tegen het lijf te lopen en dan volgde steevast gezeur over de kinderen. Antoinette en ik waren het beu.’ ‘U bent gescheiden?’ Er gleed een droeve trek over haar gezicht. ‘Net als Antoinette. Ruim een jaar. We hadden beiden ongeveer hetzelfde meegemaakt. Daarom voelden we ons ook zo sterk tot elkaar aangetrokken.’ De Cock knikte begrijpend. ‘U had een goed geestelijk contact met haar.’ Ze schonk hem een moede glimlach. ‘Dat mag u wel zeggen, een goed geestelijk contact.’ De Cock keek haar scherp aan, boog zich iets naar haar toe. ‘Zo goed, dat u vanmiddag onmiddellijk uit uzelf al wist wat er met haar was gebeurd.’ De glimlach op haar gezicht verstarde. In haar helgroene ogen kwam een waakzame blik. ‘Nee,’ zei ze aarzelend, ‘dat kwam door dat telefoontje.’ ‘Wat voor een telefoontje?’ ‘Een uur of wat geleden, bij mij thuis. De bel ging, ik nam de hoorn op en iemand zei: ga kijken wat er met Antoinette van Deijl is gebeurd.’ ‘Een mannenstem?’ Josje van Aerdenhout trok haar schouders op. ‘Daar… eh, daar leek het op,’ antwoordde ze wat onzeker. ‘Het klonk wat vreemd, net alsof het van een grammofoonplaat kwam, die te langzaam wordt afgedraaid.’ ‘U heeft de stem herkend?’ Ze maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik dacht een moment, dat het Charles was.’ ‘Wie is Charles?’ Ze sloeg beide handen voor het gezicht. ‘De ex-man van Antoinette.’ Ze liepen van de Nieuwe Zijds Kolk langs het fraaie Korenmetershuisje naar de Nieuwendijk. Een miezerige motregen daalde traag uit een loodgrijze hemel. Het wegdek van de Nieuwendijk glom, weerkaatste het licht uit de vele etalages. De Cock schoof zijn oude hoedje wat naar voren en trok de kraag van zijn jas omhoog. Zijn grof breed gezicht stond somber. Het feit dat voor hem al zovele anderen in deze moordzaak hadden gewerkt, gaf hem een gevoel van onbehagen. Waarom zou hij slagen, waar al die anderen hadden gefaald. Hij was niet zo hoogmoedig om aan zichzelf betere kwaliteiten toe te dichten dan aan zijn collega’s. Per se niet. Hij blikte opzij naar Vledder, die nors naast hem voortliep. ‘We hebben ook nog steeds de naakte juffer.’ Vledder keek verrast naar hem op. ‘Wil je daar dan nog wat aan doen?’ De Cock antwoordde niet direct. ‘Je moet wel bedenken,’ sprak hij aarzelend, ‘dat wij via ons onderzoek naar de naakte juffer bij Sylvia van Regensbergen kwamen.’ ‘Jij denkt, dat er verband bestaat?’ De grijze speurder trok zijn schouders op. ‘Ik heb zo het vaag vermoeden, dat de hoofdcommissaris ons het onderzoek naar de maniak heeft opgedragen, omdat wij uit onszelf op het slachtoffer Van Regensbergen zijn gestoten. De andere slachtoffers werden allen pas gevonden na een anoniem telefoontje in de trant van: gaan jullie eens kijken wie daar ligt.’ ‘Ook Antoinette van Deijl?’ De Cock knikte. ‘Het bericht kwam aan het hoofdbureau binnen, kort nadat wij de vondst van Sylvia van Regensbergen hadden gemeld.’ ‘We waren de moordenaar een slag voor.’ De Cock grijnsde. ‘Een trieste overwinning.’ Ze liepen een paar passen zwijgend door. ‘Hoe vond je die Josje van Aerdenhout?’ De jonge rechercheur bromde. ‘Je had haar mee moeten nemen,’ sprak hij verwijtend. ‘Naar de Warmoesstraat?’ ‘Natuurlijk.’ ‘Waarom?’ Vledder snoof en veegde de regen uit zijn gezicht. ‘Omdat ik haar niet vertrouw,’ antwoordde hij fel. Met een hand omhoog, druk gebarend, bleef hij midden op de straat voor De Cock staan. ‘In de middag,’ ging hij smalend verder, ‘krijgt Josje van Aerdenhout een bepaald vreemd, alarmerend telefoontje over haar vriendin Antoinette van Deijl, met wie ze zo’n fijn geestelijk contact heeft. En wat doet ze?’ De jonge rechercheur grijnsde breed. ‘Niets, helemaal niets. Ze waarschuwt niemand, geen buren, kennissen of politie. Eerst tegen de avond, een paar uur later, rent ze, zogenaamd in paniek, naar de Nieuwe Zijds Kolk om te zien of er misschien toch iets met hartsvriendin Antoinette is gebeurd.’ Vledder maakte een grimas. ‘En dat moet ik geloven?’ De Cock liep glimlachend door. De sombere trek was van zijn gezicht verdwenen. ‘Wie zegt, dat je dat moet?’ reageerde hij olijk. Ze staken vanuit de Oudebrugsteeg het drukke Damrak over en slenterden langs de Beurs naar de Warmoesstraat. Het was er druk, ondanks de regen. Een groepje hippies, diep gebukt onder zware rugzakken, sjokte naar een jeugdhotel. Een animeermeisje rende met een krant boven haar uitbundig kapsel een café binnen. Een verslaafde jongeman leunde wezenloos tegen een pui. De beide rechercheurs gingen het oude politiebureau binnen. Van achter de balie sprak een grijze wachtcommandant op vaderlijke toon met een jong meisje, dat kennelijk van huis was weggelopen. Toen hij De Cock in het oog kreeg, staakte hij even het gesprek. Hij wenkte hem dichterbij en gaf hem een grote verzegelde enveloppe. ‘Dat is voor jou,’ zei hij simpel. ‘Een paar jongens van de moordbrigade hebben het gebracht.’ De grijze speurder woog de grote enveloppe op de vlakke hand. Rond de brede mond dartelde een spottend lachje. ‘Een zware zaak,’ mompelde hij zacht. Ze stapten de balie voorbij en trokken zich aan de leuning van de kronkeltrap omhoog. Op de grote recherchekamer zwiepte De Cock zijn oude hoedje sierlijk naar de kapstok en trok zijn jas uit. Vledder nam de zware enveloppe van hem over en bekeek de indrukwekkende verzegeling. ‘Vind je het goed, dat ik hem openmaak?’ De Cock knikte instemmend. ‘Ik kan je wel zeggen wat er in zit, het dossier van de moorden.’ Hij ging achter zijn bureau zitten. Zijn gezicht stond strak. ‘En ik ben niet van plan het te lezen.’ De jonge rechercheur keek hem verbaasd aan. ‘Je moet toch weten wat er is gebeurd, wat voor onderzoeken er tot hu zijn gedaan?’ De Cock streek met zijn hand door het stugge grijze haar. ‘Ik wil het niet weten.’ ‘Waarom niet?’ ‘Ik ga mijn eigen weg.’ Vledder klapte met zijn hand op de zware enveloppe. ‘Er hebben uiterst bekwame rechercheurs aan die zaak gewerkt, een half jaar lang.’ De grijze speurder knikte met een ernstig gezicht. ‘Juist daarom. Ik zal in het dossier geen onvolkomenheden vinden. Je kunt ervan overtuigd zijn, dat ze er alles aan hebben gedaan om de moordenaar te ontmaskeren. Elk spoortje zal men hebben onderzocht, uitgebreid, minutieus, zoals gebruikelijk.’ De jonge rechercheur schudde vertwijfeld het hoofd. ‘Die gruwelijke moorden op vrouwen hebben een duidelijke karakteristiek,’ betoogde hij heftig. ‘Ze zijn herkenbaar. Wij zullen bij ons onderzoek naar de moordenaar ongetwijfeld op dezelfde dingen stuiten. En wat zij al hebben onderzocht, behoeven wij…’ De Cock onderbrak, wuifde het weg. ‘Dan doen wij het opnieuw,’ zei hij star. Vledder griste de enveloppe van het bureau en scheurde hem wild open. Zijn gezicht zag rood. ‘Ik zal het lezen,’ riep hij koppig. ‘Elke letter.’ Op het bureau van De Cock rinkelde de telefoon. De jonge rechercheur boog zich naar voren, nam de hoorn op en luisterde. Na een paar seconden keek hij op. ‘Beneden aan de balie is ene heer Roozenblad.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Laat hem komen.’ Hij was groot, breed, bijna kolossaal met lange armen en wijd uitstaande voeten. Voorzichtig, aarzelend, stapte hij de recherchekamer binnen. Voor het bureau van de grijze speurder bleef hij staan, vreemd, verkrampt, in een stramme, haast militaire houding. Om zijn dikke lippen zweefde een lachje, verlegen, terughoudend, alsof hij bij voorbaat zijn aanwezigheid in de kamer wilde verontschuldigen. De Cock keek langzaam naar hem omhoog. De man maakte een onverzorgde indruk. Het lichtgrijze kostuum dat hij droeg, zat vol vlekken en hing slobberig om zijn omvangrijk lijf. Het overhemd was verkreukeld en langs de witte boord schemerde een vettig randje. ‘Roozenblad?’ De man knikte. ‘Charles… Charles Roozenblad.’ De oude speurder schonk hem zijn beminnelijkste glimlach. Hij kwam half uit zijn stoel overeind. Breed, hoffelijk gebaarde hij naar de stoel naast zijn bureau. ‘Gaat u zitten,’ sprak hij vriendelijk. ‘Mijn naam is De Cock.’ Hij gebaarde opzij. ‘En dat is mijn collega Dick Vledder.’ Hij weifelde even. De brede glimlach op zijn gezicht gleed weg en maakte plaats voor een uitdrukking van ernst en droefheid. ‘Wij… eh, wij condoleren u met het verlies van uw… eh, gewezen vrouw.’ Charles Roozenblad wuifde de condolatie weg, resoluut, in een bruusk gebaar. Hij liet zich puffend op de stoel zakken, nam een smoezelige zakdoek uit zijn broekzak en wiste zich het zweet van zijn voorhoofd. ‘Waar zijn mijn kinderen?’ Het klonk nors, onvriendelijk. De grijze speurder veinsde verwondering. ‘Kinderen?’ vroeg hij onnozel. De man knikte heftig. ‘Ik heb bij haar twee kinderen, een jongen en een meid.’ Over zijn wat pafferig gezicht gleed een glimp van vertedering. ‘Lieve kinderen, echte schatten. Vooral aan die jongen van me ben ik erg gehecht.’ Hij zweeg even, schudde triest het hoofd. ‘Ze moffelde ze weg, dat wijf, hield ze voor mij verborgen. Ik heb ze nu al in maanden niet gezien.’ ‘Waarom deed ze dat?’ ‘Wat?’ De Cock gebaarde wat ongeduldig. ‘De kinderen voor u verborgen houden?’ Charles Roozenblad kneep zijn dikke lippen op elkaar. ‘Antoinette gebruikte ze als hefboom, begrijpt u, om haar zin door te drijven. Door steeds de kinderen verborgen te houden heeft ze mij al driemaal gedwongen het bedrag van haar alimentatie aanzienlijk te verhogen. En dat in nog geen twee jaar.’ Hij blikte voor zich uit. ‘Ze wist dat ik veel van de kinderen hield.’ ‘Morele chantage.’ Charles Roozenblad grijnsde met een scheve mond. ‘Chantage, dat heeft u goed gezegd. Dat is inderdaad het juiste woord. Pure chantage, waaraan niemand iets doet. Stap naar de raad voor de kinderbescherming, beklaag je bij de voogdijraad, de kinderrechter, doe wat je wilt, het geeft je niets.’ Zijn stem klonk bitter. ‘Als man sta je machteloos.’ De grijze speurder schudde het hoofd. ‘Ik ben het niet met u eens. U hebt wel degelijk rechten. U had met haar een regeling moeten treffen, bindend voor beide partijen.’ Charles Roozenblad reageerde fel. Hij zwaaide wijd met beide armen. Op zijn bleke wangen kwam een blos. ‘Dat heb ik geprobeerd, duizendmaal, steeds opnieuw in een redelijk gesprek. Ik heb mij steeds gebukt, aan haar eisen toegegeven.’ Hij schreeuwde wild. ‘Vanmiddag nog heb ik Antoinette, wilde ik haar…’ Hij stokte plotseling. Zijn ogen werden groot en zijn mond zakte open. Tersluiks dwaalde zijn blik naar De Cock. De grijze speurder registreerde de hapering. Hij keek de man voor hem schuins onderzoekend aan. ‘Wat wilde u vanmiddag?’ vroeg hij zacht. De man zweeg, slikte. Zijn adamsappel danste op en neer. De Cock boog zich iets naar hem toe. ‘Wat, meneer Roozenblad?’ drong hij aan. Charles Roozenblad bleef zwijgen. Hij streek met zijn tong langs zijn droge lippen. Zijn grote handen trilden. Zweet parelde op zijn voorhoofd. De Cock verschoof zijn stoel en boog zich nog verder naar hem toe. Het vlezige gezicht van Charles Roozenblad was dichtbij. Hij zag een ader kloppen in zijn hals. ‘Ik zal het u zeggen,’ begon hij fluisterend. ‘U wilde met Antoinette praten, over de kinderen, heel redelijk, als verstandige mensen. U hoopte bij haar begrip te vinden, trachten haar duidelijk te maken dat het ook uw kinderen waren. Maar Antoinette wilde niet luisteren, ze lachte u uit, zei dat als het aan haar lag, u de kinderen nooit meer zou zien.’ De grijze speurder ademde diep, peilde de reacties op het brede gezicht voor hem. ‘U voelde,’ ging hij hijgend verder, ‘hoe de woede naar uw vingertoppen gleed en besefte ineens, in alle duidelijkheid, hoe intens u haar haatte, hoe ze uw leven had vergald, verwoest, er alle vreugde aan had ontnomen… en toen ze weer lachte, opnieuw zei dat…’ Charles Roozenblad sprong op, wild, geschrokken. De stoel waarop hij zat, viel om, kletterde op de vloer. ‘Nee.’ Hij gebaarde heftig, afwerend, met beide handen naar voren. ‘Nee, ik niet… ik niet. Ik heb haar niet vermoord.’ De Cock kwam overeind. Zijn gezicht was een stalen masker. Iets gebogen, bijna dreigend liep hij op de grote man toe. Charles Roozenblad deinsde achteruit. Hij leek ineens klein, nietig in zijn angst. Hij schudde aanhoudend het hoofd. ‘Ze was al dood… ze was al dood!’ 6 ‘Ze was al dood!’ De schreeuw van Charles Roozenblad klonk nog na, echode tegen de kale wanden van de grote recherchekamer. De Cock vatte de man bij de arm en leidde hem terug. ‘Ga weer zitten,’ zei hij scherp. Hij raapte de omgevallen stoel op. ‘U was dus bij haar.’ ‘Ja.’ ‘Waarom?’ Charles Roozenblad tastte in een zijzak van zijn colbert, nam daaruit een verkreukelde enveloppe en legde die op het bureau van De Cock. ‘Ze schreef mij via haar advocaat, dat ze een onderhoud met mij wilde.’ ‘Wanneer?’ ‘Vanmiddag bij haar thuis.’ ‘Hoe laat?’ ‘Twee uur.’ ‘Was u op tijd?’ Charles Roozenblad knikte. ‘Misschien was ik er een paar minuten over tweeën. Maar veel later niet. Ik parkeerde mijn wagen op de Nieuwezijds Voorburgwal bij een parkeermeter en liep naar haar woning aan de Kolk. Ik deed kalm aan, overdacht wat ik haar allemaal zou zeggen.’ ‘Had u enig idee wat ze van u wilde?’ Charles Roozenblad grinnikte vreugdeloos. ‘Geld, wat anders? Antoinette gaf het gemakkelijk uit, dom, onverantwoord, vaak om de genegenheid van louche vriendjes te kopen.’ Hij zweeg even. ‘Dat ik voor elke cent die ik haar gaf, hard heb moeten sappelen, heeft ze nooit willen begrijpen.’ Hij zuchtte diep. ‘Het kon haar geen barst schelen, geloof ik.’ De Cock keek hem aan; beluisterde de bittere toon. ‘U was rijp voor moord,’ zei hij vlak. Charles Roozenblad boog het hoofd. ‘Ik moet u eerlijk bekennen dat ik wel eens met de gedachte aan moord heb gespeeld. Ik had dit ook nooit mijn hele leven lang uitgehouden.’ De Cock wreef met zijn hand over zijn breed gezicht. ‘Het was dus een… eh, een vriendelijke speling van het lot, dat een ander het karwei voor u opknapte.’ Charles Roozenblad draaide op zijn stoel. Rond zijn slappe mond kwamen harde trekken. Zijn ogen flikkerden. ‘Ik heb met haar dood niets te maken,’ reageerde hij ineens fel, heftig. ‘Niets, hoort u. En ik laat mij dat door u ook niet aanpraten.’ De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Ik zoek de waarheid,’ zei hij kalm. ‘Een onhebbelijkheid van mijn beroep.’ Hij gebaarde naar de man. ‘U hebt aan de gevonden situatie in de woning niets veranderd?’ Charles Roozenblad schudde droef het hoofd. ‘Ik zag vrijwel onmiddellijk dat ze dood was.’ ‘Hoe?’ ‘Zoals ze daar lag, haar houding… het bloed op haar gezicht.’ ‘En toen?’ ‘Niets, helemaal niets. Ik was verlamd, te verbijsterd om iets te doen. Hoelang ik als versteend aan haar voeten heb gestaan, weet ik niet. Toen ik mij weer kon bewegen, ben ik in een soort paniek de straat opgerend. Ik herinner mij dat ik een paar maal de Nieuwendijk op en neer heb gelopen, botsend tegen de mensen. Uiteindelijk ben ik op de Martelaarsgracht een café ingevlucht. Ik nam snel achter elkaar een paar borrels. Dat hielp. Ik knapte er aardig van op.’ De Cock wreef langs zijn kin. ‘Toen heeft u vanuit het café Josje van Aerdenhout gebeld.’ Charles Roozenblad keek de grijze speurder verwonderd aan. ‘Wie heb ik gebeld?’ vroeg hij aarzelend. ‘Josje van Aerdenhout… hartsvriendin van Antoinette.’ Charles Roozenblad schudde het hoofd. ‘Ik… ik heb niemand gebeld.’ De Cock keek hem enige tijd onderzoekend aan. Toen stond hij op. ‘U kunt gaan,’ zei hij strak. Charles Roozenblad kwam aarzelend overeind. ‘En mijn kinderen?’ ‘Volgens mijn informatie zijn die ondergebracht bij nette families in Noord-Brabant. Zo gauw ik de adressen heb, krijgt u van mij bericht.’ Charles Roozenblad slikte. ‘Ik… eh, u… eh, u verdenkt mij niet meer?’ De Cock grijnsde. ‘Als ik voldoende bewijzen tegen u heb gevonden… kom ik u persoonlijk halen.’ Roozenblad schudde traag het hoofd. ‘U vindt geen bewijzen tegen mij. Die zekerheid kan ik u geven.’ Hij draaide zich om en slofte de kamer uit. De Cock keek hem na. Toen de deur achter Charles Roozenblad dichtviel, stapte hij naar Vledder, die aan zijn bureau aantekeningen maakte uit het dossier van de moorden. ‘Ga jij morgen naar de sectie?’ Vledder keek op en knikte. ‘Jij gaat niet mee?’ De Cock schudde het hoofd. ‘Ik ga morgenochtend naar Bloemendaal.’ Vledder reageerde verrast. ‘Wat moet je in Bloemendaal?’ De grijze speurder glimlachte. ‘Daar woont de treurende weduwe van Van Dinterloo. Misschien weet zij wie de naakte juffer is.’ De Cock reed met een matig gangetje. In plaats van rechtstreeks van Amsterdam naar Bloemendaal te rijden, had hij een ommetje gemaakt via Zandvoort. Het was druk aan de boulevard en aanlokkelijk warm. Een moment bekroop hem de lust om de zee in te duiken, maar hij bedacht dat hij een bindende afspraak had om elf uur. Bovendien lag zijn zwembroek thuis en zijn puriteinse ziel verzette zich tegen een nudistisch avontuur. Vanaf de Zeeweg reed hij Bloemendaal binnen. Hij parkeerde de Volkswagen in een brede dwarsweg en ging te voet naar de Rozen- laan. Hij vergaapte zich aan de vele fraaie villa’s en stond toch nog onverwacht voor nummer 387. Het was een pompeuze bungalow met grote ramen en veel glimmend hout. Hij betastte een koperen klopper en hoorde binnen een galmend ding-dong. Na een paar minuten werd de deur geopend door een jonge vrouw. De Cock herkende haar van de begrafenis. Hij zag nu dat ze bijzonder aantrekkelijk was. Niet wild, opwindend, maar eenvoudig, rustig, met een passende waardigheid. Ze keek hem vragend aan. ‘Rechercheur De Cock?’ De grijze speurder knikte. Ze stak haar hand toe. ‘Marianne van Dinterloo,’ sprak ze zacht. De Cock drukte de toegestoken hand en voelde hoe gespierd en krachtig die was. ‘Ik condoleer u met het verlies van uw man,’ sprak hij plechtig. Ze gaf hem een dankbaar knikje. Daarna ging ze hem voor door een lange gang die eindigde in een ruime kamer, waarin een kleuter met poppen speelde. Ze gebaarde naar een diepe leren fauteuil. ‘Neemt u plaats.’ Ze ging tegenover hem zitten, kuis, de knieën dicht tegen elkaar, de rok naar voren getrokken. Een ogenblik keek ze de grijze speurder peinzend aan. ‘U was op de begrafenis?’ De Cock knikte. ‘Met mijn collega Vledder.’ ‘Mag ik stellen, dat u een beroepsmatige interesse hebt in de dood van mijn man?’ De Cock bracht zijn lippen in een tuitje. ‘Dat… eh, dat mag u stellen,’ zei hij aarzelend. ‘En mag ik vragen op welke gronden die beroepsinteresse is gebaseerd? Ik bedoel, werd mijn man het slachtoffer van een misdaad?’ De grijze speurder weifelde; streek met zijn hand over het brede gezicht. Hij hield er niet van dat anderen hem vragen stelden. ‘Iemand speelde mij een rouwcirculaire in handen.’ ‘En?’ ‘De tekst bevreemdde mij.’ Ze keek naar hem op, een waakzame blik in de ogen. ‘Wat was daar voor vreemds aan?’ De Cock krabde zich achter in de nek. ‘Uw man reed met een auto in het Noordhollands Kanaal en verdronk. In de rouwcirculaire stond, na een kortstondig lijden. Dat is niet gebruikelijk.’ Hij zweeg even. ‘En dan aan het einde, op verzoek van de overledene geen krokussen of andere bloemen.’ Hij boog zich iets naar voren. ‘Mevrouw Van Dinterloo, is die tekst van u?’ Ze toonde voor het eerst enige emotie. Haar onderlip trilde. ‘Niet van mij, van mijn man.’ De Cock reageerde verbaasd. ‘Uw man schreef zelf de tekst voor zijn eigen rouwcirculaire?’ Ze knikte. ‘Kort voor zijn dood.’ ‘En vond u dat niet vreemd?’ Ze friemelde aan haar rokje. ‘Freek was niet gelukkig de laatste maanden. Hij was nerveus, onrustig, sprak over de dood als een vluchtweg.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Hij had in Twente moeten blijven.’ ‘Het beviel hem niet bij de ITO?’ Ze zuchtte. ‘Freek was geen man voor intriges, voor een onverzoenlijke machtsstrijd. Hij was een man van de wetenschap, die rustig en geconcentreerd aan zijn onderzoeken wilde werken.’ ‘Bij Tropic Oil kon dat toch?’ Ze schonk hem een droeve glimlach. ‘Hij had in feite maar weinig persoonlijke vrijheid. Een ieder die maar iets in de top te betekenen had, probeerde Freek voor zijn eigen doeleinden te gebruiken, of misbruiken. Hij voelde zich aan alle kanten bedreigd.’ Ze liet het hoofd iets zakken. Het lange haar viel als een gordijn voor haar gezicht. ‘En dan was er nog die vrouw.’ ‘Welke vrouw?’ Ze keek op. ‘Diana van Gellecom.’ De Cock fronste zijn zware wenkbrauwen. ‘De vrouw van directeur Van Gellecom?’ Ze knikte traag. ‘Een verschrikkelijke vrouw, heerszuchtig, lichtzinnig, scandaleus. Ze probeerde mijn man op allerlei manieren in haar netten te verstrikken. Ze liet geen middel ongebruikt. De Van Gellecoms hebben een groot huis in De Rijp met een prachtige tuin. Wanneer wij daar waren uitgenodigd, was zij niet eens in staat haar affecties voor mijn man in mijn bijzijn te onderdrukken.’ Ze streek door het lange zwarte haar. ‘Freek was daar niet tegen opgewassen. Hij was erg hulpeloos in zulke affaires, vaak kinderlijk naïef.’ ‘En Van Gellecom?’ Mevrouw Van Dinterloo trok haar smalle schouders op. ‘Het kon Max niet zoveel schelen, geloof ik. Hij had zich met het gedrag van zijn vrouw verzoend. Toen ik eens een opmerking maakte, zei hij kriegel: laat haar toch, ze is nog jong.’ Ze maakte een onzeker gebaartje. ‘Hij had misschien ook weinig keus. Max van Gellecom is zeker dertig jaar ouder.’ De Cock knikte begrijpend. Onderwijl nam hij de vrouw voor hem eens nauwkeurig op. De amandelvormige ogen, de matbleke teint van haar huid, het was van een haast broze schoonheid. Hij boog zich naar voren. ‘Wie is de naakte juffer?’ vroeg hij plotseling. Ze keek hem verwonderd aan. ‘Naakte juffer?’ herhaalde ze verward. De Cock knikte. ‘Vraag naar de naakte juffer, dat stond op een kaartje dat bij de begraafplaats onder de ruitewisser van onze auto was geschoven. Een rose kaartje van Casa Erotica.’ ‘De sex-club.’ De Cock keek verrast op. ‘Die kent u?’ Ze schudde glimlachend het hoofd. ‘Freek is daar een keer geweest met een paar luitjes van Tropic Oil. Het was ongeveer twee dagen voor zijn dood.’ De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Hoe laat kwam hij die nacht thuis?’ Ze schudde langzaam het hoofd. ‘Hij kwam niet thuis die nacht. Hij kwam eerst laat in de morgen, opgelucht, minder gespannen dan de dagen daarvoor. Hij vertelde mij dat hij dronken was geworden en in de Casa Erotica ruzie had gekregen met Van Gellecom. Een meisje had hem daarna meegenomen naar haar flat.’ ‘Sylvia van Regensbergen.’ Marianne van Dinterloo knikte traag. ‘Inderdaad, zo heette ze. Freek heeft het mij laten zien. Hij had haar naam en adres op zo’n rose kaartje van Casa Erotica geschreven. Ze was volgens Freek een erg lief meisje. Ze had veel begrip getoond. Freek had vrijwel de hele nacht met haar zitten praten.’ De Cock luisterde aandachtig; zocht in haar woorden naar een ondertoon van wrok, haat, jaloezie. Die was er niet. ‘Sylvia is dood,’ zei hij strak. Marianne van Dinterloo knikte. Er glinsterde een traan in haar donkere ogen. ‘Ik heb het gelezen,’ snikte ze. ‘Arm kind. Vermoord.’ Ze richtte haar hoofd op. Tranen drupten over haar wangen. ‘Net als mijn man?’ De Cock voelde een brok in zijn keel. Het verdriet van de jonge vrouw trof hem. Hij keek naar de kleuter, die verderop met haar poppen speelde. ‘Ik heb geen werkelijke aanwijzingen dat uw man door misdaad om het leven kwam,’ sprak hij somber. ‘Toch had ik graag geweten waarover uw man die nacht met Sylvia heeft gesproken.’ Marianne van Dinterloo reageerde ineens heftig, gespannen. De mild- droeve uitdrukking op haar gezicht was verdwenen, had plaats gemaakt voor haat, afkeer. ‘Ik weet het,’ riep ze fel. ‘Ik weet waarover zij spraken, over Diana… Diana van Gellecom… die wilde dat Freek zich van mij liet scheiden.’ ‘Om met haar te kunnen trouwen?’ ‘Precies.’ ‘Maar ze was toch zelf ook getrouwd?’ Marianne van Dinterloo knikte nadrukkelijk. ‘Dat had Freek ook gezegd.’ ‘En toen?’ Marianne keek de grijze speurder aan. In haar donkere ogen lag verbijstering. ‘Diana zei: dat is geen punt. Max… Max sterft binnen een week.’ De Cock wreef langs zijn ogen. Hij had moeite alles te verwerken, de snelle gemoedswisseling van de jonge vrouw te volgen. Hij kwam wat moeilijk uit zijn fauteuil overeind. Vanuit de hoogte keek hij op haar neer. ‘Die nacht,’ zei hij, ‘die nacht, dat Freek in het Noordhollands Kanaal reed en verdronk … kwam hij toen uit De Rijp?’ Marianne van Dinterloo richtte haar hoofd op. De haat was weggetrokken. Haar gezicht had weer de milde uitdrukking van daarvoor. Ze knikte traag. ‘Hij was gegaan om haar te zeggen, dat hij voor eeuwig met haar brak. Dat hij haar nooit meer wilde zien.’ Het klonk als een profetie. De Cock keek zijn jonge collega onderzoekend aan. ‘Hoe was de sectie?’ Vledder trok zijn brede schouders op. ‘De oude dr. Rusteloos was een beetje uit zijn doen, nogal somber, terneergeslagen. Ik kan wel een afschrift maken van mijn vorige sectierapporten, zei hij. Ik hoef alleen maar de naam te veranderen.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Dr. Rusteloos vond bij de sectie op het lichaam van Antoinette van Deijl dus dezelfde doodsoorzaak, dezelfde beschadigingen als bij de acht voorafgaande slachtoffers.’ De jonge rechercheur maakte een mistroostig gebaar. ‘Uitgestoken ogen, schedelbreuken bij de rechterslaap en letale beschadigingen van de hersenen.’ Hij schudde triest het hoofd. ‘Ik begrijp nu waarom je niet mee wilde. Het was niet prettig om te zien.’ ‘Had ze afwijkingen?’ ‘Hoe bedoel je?’ De Cock reageerde wat kriegel. ‘Lichamelijke afwijkingen, waardoor ze opviel.’ Vledder glimlachte fijntjes. ‘Antoinette van Deijl was bijzonder mooi. Fraai gevormd. Lange slanke benen, volle schouders, fraaie buste. Het viel zelfs de oude dr. Rusteloos op hoe mooi ze was.’ De Cock zwaaide wat ongedurig. ‘En die andere acht? Waren dat ook van die bijzonder mooie, fraai gevormde vrouwen?’ vroeg hij spottend. Vledder keek zijn oude leermeester geamuseerd aan. ‘Ik dacht dat je niets uit het dossier wilde weten?’ De grijze speurder streek wat verlegen met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Jij… eh, jij hebt het toch gelezen,’ zei hij ontwijkend. De jonge rechercheur knikte. ‘Het was een heel karwei. Ik heb er gisteravond wel een uur of drie voor nodig gehad. En ik ben er nog niet helemaal doorheen.’ Hij tastte naar de binnenzak van zijn colbert en nam daaruit zijn notitieboek. ‘Ik heb voor mijzelf een lijst gemaakt van de slachtoffers… naam, leeftijd, huidkleur, kleur van het haar, de ogen, opleiding en materiële welstand.’ ‘En?’ Vledder zwaaide met zijn notitieboek. ‘Ik kan mij de vertwijfeling van de rechercheurs van de moordbrigade best indenken. Wat je ook probeert, er is in de moorden geen enkele lijn te ontdekken.’ De Cock steunde met zijn ellebogen op het bureau en staarde nadenkend voor zich uit. ‘Heb je al die gegevens uit het dossier kunnen putten?’ De jonge rechercheur schudde het hoofd. ‘Niet alle. Er was wel een lijst, maar daarop kwamen alleen de namen, de geboortedata, de data van overlijden en de verschillende adressen voor, waar de slachtoffers tijdens hun leven hadden gewoond.’ ‘Viel daaruit wat op te maken?’ ‘Niets, ook niet uit de zogenaamde intervallen, de tijden tussen de moorden onderling. De moordbrigade heeft er veel aandacht aan besteed.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Hoe heb je de gegevens uit het dossier aangevuld?’ ‘Via juffrouw Gravensteijn.’ De grijze speurder keek verwonderd op. ‘Wie… eh, wie is juffrouw Gravensteijn?’ Vledder lachte wat geheimzinnig. ‘Een sociaal werkster.’ De Cock grinnikte. ‘En wat heeft een sociaal werkster met deze moorden te maken?’ Vledder gebaarde. ‘Veel, heel veel. Ze heeft over de meeste slachtoffers een uitgebreid rapport gemaakt.’ ‘Waarom?’ Vledder zwaaide breed. ‘Omdat de slachtoffers voor hun dood ondersteuning hadden aangevraagd ingevolge de Bijstandswet.’ De jonge rechercheur pakte een stoel, schoof die bij en ging er omgekeerd op zitten. ‘Juffrouw Gravensteijn,’ legde hij geduldig uit, ‘heeft een functie bij de gemeentelijke dienst voor sociale zaken. Zij behandelt aanvragen voor ondersteuning en is op deze wijze met de meeste slachtoffers in contact gekomen. Ze is daarover ook door de moordbrigade uitgebreid verhoord.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Waren alle slachtoffers er financieel dan zo slecht aan toe?’ Vledder schudde het hoofd. ‘Niet allen. Sommigen hadden genoeg eigen middelen, waren zelfs rijk te noemen. Maar de meeste vrouwen vielen toch wel onder de bepalingen van de Bijstandswet. Aan hen werd ook ondersteuning toegekend en uitbetaald, tot de rechter het bedrag van de alimentatie had vastgesteld.’ De Cock keek naar zijn jonge collega op. ‘Rechter?’ riep hij wat wrevelig. ‘Alimentatie?’ De jonge Vledder knikte heftig. Op zijn wangen lag een blos. ‘Ik heb,’ riep hij enthousiast, ‘in de moorden één duidelijke overeenkomst ontdekt.’ ‘En dat is?’ ‘De slachtoffers waren gescheiden of stonden op het punt dat te doen.’ De Cock keek hem verrast aan. ‘Alle acht?’ ‘Alle negen.’ De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Je hebt gelijk. Ook Antoinette van Deijl was een gescheiden vrouw.’ Hij gebaarde naar zijn jonge collega. ‘Toeval?’ Vledder schudde resoluut het hoofd. ‘Het moet een factor zijn. Het is te opvallend.’ De grijze speurder trok brede rimpels in zijn voorhoofd. Na een poosje kwam hij uit zijn stoel overeind, slenterde naar de kapstok en zette met een loom gebaar zijn hoed op. Vledder kwam hem na. ‘Waar ga je heen?’ De Cock grijnsde. ‘Naar Lowietje. Ik heb het gevoel, dat alleen een cognackie mij nog kan helpen.’ 7 Caféhouder Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in penozekringen meestal Smalle Lowietje genoemd, streek langs zijn morsig vest. Glunderend stak hij De Cock een hand toe. Hij gebaarde naar Vledder. ‘Heb je je jonge vriend weer eens meegenomen?’ De grijze speurder lachte. ‘Het wordt tijd, dat hij een goede gewoonte overneemt.’ De caféhouder knikte instemmend. De ogen in het vriendelijk muizegezichtje glinsterden. ‘Mijn karakter,’ zei hij gnuivend. Hij dook zo glad als een aal onder de tapkast, pakte de fles cognac Napoléon, die hij speciaal voor De Cock gereserveerd hield, en stak haar omhoog. ‘Hetzelfde recept?’ Zonder op antwoord te wachten, bedekte hij de bodem van drie diepbolle glazen, want Lowietje dronk er altijd eentje mee. Ze namen zwijgend de glazen op, warmden de cognac in de hand, snoven en proefden met kleine teugjes. Het was een ceremonie, die de oude speurder en Smalle Lowietje al jaren bijna dagelijks opvoerden, ingetogen, ernstig, devoot, als gold het een religieus gebeuren. Vledder was de eerste, die zijn glas op de bar terugzette. Hij bezat nog niet de rust, de bezinning, om van een goed glas cognac te kunnen genieten. Hij klemde zijn lippen op elkaar. ‘Ik houd niet van gewoonten,’ zei hij stug. ‘Ze leiden tot sleur.’ De Cock schudde traag het hoofd. De opmerking van zijn jonge collega bedroefde hem. De puriteinse ziel van de grijze speurder hechtte veel waarde aan decor en traditie. ‘Ieder mens hangt aan bepaalde gebruiken,’ sprak hij docerend. ‘Gewoonten waar hij zich aan vastklampt. Ze vormen vaak het fundament van zijn leven. Denk maar eens aan onze moordenaar. Je hebt het zelf ontdekt, hij doodt alleen gescheiden vrouwen.’ Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Je kunt dat moeilijk een ‘gewoonte’ noemen.’ ‘Wat is het dan?’ De jonge rechercheur gebaarde heftig. ‘Een afwijking, een maniakale afwijking.’ Smalle Lowietje mengde zich niet in de discussie. Hij zette voorzichtig zijn glas op de bar en wendde zich tot De Cock. ‘Heb je die rouwcirculaire nog ontvangen?’ vroeg hij vriendelijk. De ogen van de grijze speurder vernauwden zich. ‘Rouwcirculaire?’ zei hij ontwijkend. De caféhouder knikte opgewekt. ‘In een gele enveloppe. Ik heb hem door Keessie, dat joch van hiernaast, naar het bureau laten brengen.’ De Cock slikte. ‘Jij,’ riep hij onthutst, ‘jij hebt die rouwcirculaire laten brengen?’ Er klonk zoveel verbazing en ongeloof in zijn woorden, dat Smalle Lowietje hem geschrokken aanstaarde. ‘Ja, ja,’ stotterde hij, ‘ik.’ ‘Waarom?’ De tengere caféhouder spreidde beide armen in onschuld. ‘Omdat ze het vroeg.’ ‘Wie?’ ‘Sylvia, zo’n meisje uit de sex-club aan de overkant. Ze durfde het zelf niet te doen. Geef jij die kaart even aan rechercheur De Cock, zei ze. Ik heb liever niet, dat ze mij aan de Kit zien.’ De grijze speurder wreef over zijn breed gezicht en zuchtte. Daarna strekte hij beide handen bezwerend naar de caféhouder uit. ‘Luister Lowie,’ zei hij kalmerend, ‘het is belangrijk. Sylvia was dus hier?’ De tengere caféhouder knikte. ‘Ze kwam hier vaak. Soms wel tussen twee voorstellingen in.’ Hij gebaarde. ‘Ze zat daar altijd aan een tafeltje.’ ‘Wanneer gaf ze je die enveloppe?’ ‘Ze gaf mij geen enveloppe. Alleen die rouwcirculaire. Daar had ze met potlood wat opgeschreven.’ ‘Heb je het gelezen?’ ‘Ja, het ging over een ‘volgend slachtoffer’.’ ‘Toen Sylvia jou die rouwcirculaire gaf, heeft ze er toen iets bij gezegd?’ Smalle Lowietje schudde het hoofd. ‘Ze heeft er niets bij gezegd. Ik heb wel even met haar staan praten aan de bar. Ze vertelde, dat ze al een paar dagen niet meer op de sex-club was verschenen. Ze had er geen zin meer in. Ze voelde zich de laatste dagen ook niet zo erg lekker. Voor ze wegging gaf ze me nog zo’n kaartje van de sex-club. Doe dat maar bij die rouwkaart, zei ze.’ De tengere caféhouder gebaarde achter zich. ‘Ik heb ze tussen de flessen van het buffet gezet. Ik dacht, als De Cock straks komt, dan geef ik het hem wel.’ Hij trok een mistroostig gezicht. ‘Jij kwam niet. De volgende morgen zag ik de rouwkaart staan. Ik heb hem toen in een oude enveloppe gedaan en door Keessie laten wegbrengen.’ ‘En het kaartje van Casa Erotica?’ Smalle Lowietje boog beschaamd het hoofd. ‘Dat vergat ik mee te geven. Toen ik het ontdekte, ben ik zelf naar de Kit gegaan. Je was al weg. Ik had de rouwcirculaire gelezen en vermoedde dat je naar de begraafplaats was.’ De grijze speurder knikte begrijpend. ‘Toen ben je naar Zorgvlied gereden en hebt het kaartje onder de ruitewisser van de Volkswagen gestoken.’ De caféhouder grijnsde. ‘Dat was geen probleem. Ik ken al de wagentjes van de Warmoesstraat.’ De Cock verzonk in gepeins. ‘Sylvia gaf jou dus die rouwcirculaire en het kaartje van de Casa Erotica op één en dezelfde dag?’ Smalle Lowietje knikte met een somber gezicht. ‘De dag voor ze dood in haar woning werd gevonden.’ De Cock staarde naar het lege cognacglas voor zich. ‘Schenk nog eens in, Lowie. Ik heb het nodig. Door jou word ik nog eens alcoholist.’ De tengere caféhouder grinnikte. Op zijn vriendelijk muizegezicht glom weer wat blijheid. ‘Hoe staat het met de karate-moorden?’ vroeg hij plotseling. De Cock draaide zich met een ruk naar hem toe. Het was de tweede klap, die Smalle Lowietje hem in luttele minuten toediende. ‘Zeg dat nog eens?’ De tengere caféhouder schrok. ‘Ka-ra-te-moor-den’, herhaalde hij beteuterd. ‘Karate-moorden.’ De Cock proefde de woorden op zijn tong. Smalle Lowietje knikte instemmend. ‘Die vreemde moorden, op al die vrouwen.’ De Cock trok diepe rimpels in zijn voorhoofd. ‘Wie noemt ze karate- moorden?’ vroeg hij scherp. Smalle Lowietje wuifde wat vaag in de ruimte. ‘De jongens, de jongens uit de buurt. Volgens de jongens zijn de vrouwen met een karateslag om het leven gebracht.’ ‘Hoe komt men daarbij?’ De tengere caféhouder trok zijn smalle schouders op. ‘In de buurt wordt gefluisterd. ‘Wat?’ Smalle Lowietje slikte. ‘Dat van al die vrouwen de beide ogen zijn uitgestoken en dat ze een dodelijke slag op het hoofd hebben gekregen.’ De Cock keek hem schuins aan. ‘Dat is karate?’ Smalle Lowietje glimlachte. Op zijn muizesmoeltje kwam een verlegen trekje. ‘Ik weet het niet. Ik ken geen karate. Maar heel veel jongens uit de buurt doen eraan. Het is een mode. Net als een tijdje geleden het judo.’ De Cock plukte aan zijn dikke onderlip. ‘Je wilt dus zeggen, dat de vrouwenmoordenaar onder de penozejongens gezocht moet worden?’ Over het gezicht van de tengere caféhouder gleed een donkere wolk. ‘Dat is jouw conclusie, De Cock,’ sprak hij vormelijk. Hij tikte met een wijsvinger op zijn smalle borst. ‘Daar blijf ik buiten.’ De grijze speurder grinnikte. Hij wees naar het diepbolle glas op de bar. ‘Je hebt vergeten in te schenken, Lowie, voor een caféhouder…, onvergeeflijk.’ 8 ‘Shuto gammen-uschi.’ De Cock lachte luid, bijna uitbundig. ‘Hoe… eh, hoe noem je dat?’ ‘Shuto gammen-uschi…, volgens Masutatsu Oyama.’ De grijze speurder fronste zijn wenkbrauwen. ‘En wie is Masutatsu Oyama?’ Jan van Looijen plooide zijn gezicht tot een glimlach. ‘Een Japanner, die hele dikke boeken over karate heeft geschreven.’ De Cock kauwde op zijn onderlip. ‘Shuto gammen-uschi,’ herhaalde hij peinzend. ‘Dus toch karate.’ Jan van Looijen knikte met een ernstig gezicht. ‘Het is een zogenaamde ‘killing blow’, een dodelijke slag die pijlsnel wordt toegediend.’ ‘Hoe?’ Jan van Looijen deed een stap achteruit, bracht demonstratief zijn rechterhand tot iets achter het rechteroor en duwde haar met kracht naar voren, de handpalm omhoog, de vingers iets gebogen. ‘Zo,’ verduidelijkte hij, ‘met het meshandbeentje. Dat zit in het verlengde van de pink, net boven de pols. Bij sommige beoefenaars van karate is dat meshandbeentje heel sterk ontwikkeld.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Is er geen mogelijkheid van verweer?’ Jan van Looijen haalde zijn brede schouders op. ‘Karate… karate is een vechtsport.’ Hij weifelde even, dacht na. ‘Laat ik liever zeggen, karate is een vechtmethode zonder wapens, gericht op de aanval… op het vernietigen of onschadelijk maken van de tegenstander.’ Hij schudde wat droef het hoofd. ‘De vermoorde vrouwen hebben vrijwel geen kans gehad… zeker niet na een voorbereidende nihon nukite.’ De Cock keek hem niet begrijpend aan. ‘Wat is een nihon nukite?’ vroeg hij verward. Jan van Looijen demonstreerde opnieuw. ‘Zo heet de slag waarmee de beide ogen worden uitgestoken. Dat gebeurt in een opwaartse beweging met de vooruitgestoken, iets gespreide wijs- en middelvinger.’ Hij maakte een geringschattend gebaartje. ‘Het is vrij eenvoudig en er is vrijwel geen kracht voor nodig.’ ‘Hoe lang duurt zo’n hele actie?’ ‘Je bedoelt een nihon nukite, gevolgd door een shuto gammen-uschi?’ ‘Ja.’ ‘Een fractie van een seconde.’ De Cock streek nadenkend over het grijze haar. ‘Leert iedere karatebeoefenaar deze slagen?’ vroeg hij met een zweem van achterdocht. Jan van Looijen knikte bedaard. ‘Dat gebeurt wel niet op de eerste dag dat ze in mijn sportschool komen… maar toch al vrij gauw.’ De Cock draaide zich half om en gebaarde naar een tiental mannen, die wat verderop in de zaal aan het oefenen waren. ‘Kunnen zij het?’ Jan van Looijen keek langs de speurder naar de zwetende mannen. ‘De meesten van hen,’ zei hij effen. ‘Sommigen zelfs heel goed.’ De Cock wreef zich achter in de nek. De uitleg van Jan van Looijen had hem wat overweldigd. ‘Hoeveel beoefenaars heeft karate?’ ‘In Nederland?’ De Cock maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Laat ik mij voorlopig daartoe beperken.’ ‘ Honderden… duizenden.’ ‘Alleen mannen?’ Jan van Looijen schudde langzaam het hoofd. Op zijn gezicht lag een grijns en zijn donkere ogen lachten. ‘Ook vrouwen. Ik ken ze, pure specialisten met wie ik, zonder hun uitgesproken medewerking, niet graag zou willen stoeien.’ Ze liepen van de Bloedstraat naar de Achterburgwal. Het was er gezellig. De vele sex-theaters waren in vol bedrijf. Bevallige hoertjes tippelden met brede borsten en hoge hakken, lonkten naar de hongerigen die in drommen langs de walletjes paradeerden. De woelige drukte ging aan de jonge Vledder voorbij. In gedachten verzonken sjokte hij naast de grijze speurder voort. Na een poosje keek hij hem van terzijde aan; een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Wie is die Jan van Looijen?’ vroeg hij wat weifelend. De Cock scheen hem niet te horen. Hij hield zijn pas wat in en wuifde uitbundig naar een oude bekende aan de overkant van de gracht. ‘Wie is Jan van Looijen?’ herhaalde Vledder dwingend. ‘Een ex-politieman.’ ‘Politieman?’ De Cock knikte voor zich uit. ‘Bijzonder actief in zijn tijd. En een goed vakman.’ Vledder trok een bedenkelijk gezicht. ‘Waarom is hij een sportschool begonnen, en dat nog wel in de Bloedstraat?’ De Cock glimlachte. ‘Omdat Jan van Looijen van deze buurt hield en meende dat hij als leider en exploitant van een sportschool passief meer kon doen aan de bestrijding van de misdaad, dan actief als politieman.’ Vledder grijnsde. ‘Een nobel streven.’ ‘Inderdaad. Ik heb grote bewondering voor het werk dat Jan van Looijen doet.’ De jonge rechercheur bleef staan. ‘Ik vraag mij af hoe ver je als ex-politieman kunt gaan… hoe selectief je moet zijn.’ ‘Waarmee?’ ‘Met de mensen, aan wie je karate leert.’ De Cock keek hem fronsend aan. ‘Wat zeur je,’ riep hij wrevelig. ‘Ik zei je toch: ik heb bewondering voor Jan. Hij doet goed werk in de buurt. Hij is ook zeer geliefd. Vooral door de jongeren wordt hij op handen gedragen.’ Vledder reageerde niet onmiddellijk. Hij liet het hoofd wat zakken. ‘Terwijl jij met hem sprak, heb ik de ledenlijst van zijn school eens doorgenomen. Die lag open en bloot in zijn kantoortje.’ ‘En?’ De jonge rechercheur plukte aan zijn kin. ‘Weet je wie al jaren les van hem hebben?’ ‘In karate?’ ‘Precies, in karate.’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Geen flauw idee.’ ‘Charles Roozenblad en… Diana van Gellecom.’ ‘Wat?’ Vledder knikte traag voor zich uit. ‘De ex-man van Antoinette van Deijl en de zo levenslustige vrouw van de directeur van Tropic Oil.’ Ze liepen door. Zwijgend. Ieder gevangen in de kring van zijn gedachten. De Cock voelde zich wat verward. De ontdekking dat de vrouwen met karateslagen om het leven waren gebracht, had hem geschokt. Het was voor het eerst in zijn lange loopbaan als rechercheur, dat hij er zo indringend mee werd geconfronteerd. Hij had wel eens demonstraties gevolgd en brokstukken gezien uit Chinese en Japanse vechtfilms, maar in de ernst van de realiteit was hij karate nog nooit tegengekomen. Het had voordelen, bedacht hij, voor de moordenaar. Het gebruik van een revolver of een pistool liet sporen na, kogels, hulzen, kruitslijm. Ook slag- en steekwapens boden de rechercheur tal van mogelijkheden. Maar karate… De grijze speurder onderbrak zijn overpeinzingen. Hij blikte opzij naar de naast hem voortsjokkende Vledder. ‘In het dossier van de moorden,’ vroeg hij plotseling, ‘wordt daarin de naam van Charles Roozenblad genoemd?’ De jonge rechercheur schudde het hoofd. ‘Hij komt in het hele stuk niet voor.’ Hij zweeg even, keek naar De Cock op. ‘En dat is ook vrij logisch. Charles Roozenblad is de ex-man van Antoinette van Deijl, en haar dood is niet door de moordbrigade behandeld maar door ons.’ Het klonk wat spottend. De Cock reageerde niet. ‘En de andere acht ex-echtgenoten?’ vroeg hij onbewogen. Vledder wuifde wat nonchalant. ‘Ze worden in het dossier alleen genoemd met betrekking tot de vrouw van wie zij waren gescheiden, of op het punt stonden te scheiden.’ ‘Verder niet? Ik bedoel… geen relaties tot de andere slachtoffers?’ Vledder schudde opnieuw het hoofd. ‘Bovendien hadden ze een perfect alibi.’ De Cock keek op. ‘Alle acht?’ Vledder knikte overtuigend. ‘Ze zijn hun alibi’s heel nauwkeurig nagegaan.’ De Cock stak gebarend een vinger omhoog. ‘Alleen voor de moord op hun eigen vrouw.’ De jonge rechercheur schonk hem een medelijdend lachje. ‘Uiteraard, alleen voor de moord op hun eigen vrouw. Alleen ten aanzien van hun eigen ex-vrouw was voor alle acht voormalige echtgenoten wel een min of meer redelijk motief te vinden. Het was eenvoudig zinloos om hun gedragingen na te gaan ten tijde van de moord op de andere vrouwen… tot wie zij geen enkele relatie hadden.’ De Cock knikte vaag, afwezig. Diepe denkrimpels lagen op zijn voorhoofd. Zijn oude hersenen werkten ineens op volle toeren, raakten op drift, woest, wild, als in een kolkende stroomversnelling. In zijn geest rijpte een plan, een fantastisch plan, zo fantastisch dat hij zelf moeite had om erin te geloven. ‘Kenden de mannen elkaar?’ vroeg hij ineens. De jonge rechercheur keek de grijze speurder vreemd en verward aan. ‘De …eh, de mannen?’ herhaalde hij niet begrijpend. De grijze speurder knikte geduldig. ‘De mannen van de slachtoffers… kenden die elkaar? Was er sprake van een onderling contact, voor, tijdens of na de moorden?’ Vledder maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Dat is naar mijn mening nooit nagegaan.’ Hij trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘Waarom ook.’ De Cock plukte peinzend aan zijn onderlip. ‘Alle acht mannen, zei je, hadden een motief?’ Vledder knikte gelaten. ‘Begrijp goed… ten aanzien van hun eigen ex-vrouw. Je kent dat wel, die gespannen sfeer tussen gescheiden lieden, trubbels over de hoogte van de alimentatie, de voogdij, de bezoekdagen, het toezicht over de kinderen.’ Hij grinnikte vreugdeloos. ‘De slachtoffers komen er in het dossier niet zo best af. Het waren hebberige vrouwen.’ De Cock liep nadenkend door. Midden op de brug voor de Oude Kennissteeg bleef hij staan. Hij zakte wat weg en steunde met zijn linkerelleboog op de brugleuning. Vertrouwelijk legde hij zijn rechterhand op de schouder van zijn jonge collega. ‘Als we,’ sprak hij voorzichtig, ‘de gescheiden mannen eens doorschuiven.’ Vledder keek hem gespannen aan. ‘Doorschuiven?’ vroeg hij fronsend. De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Bijvoorbeeld… gescheiden man ‘a’ doodt de ex-vrouw van gescheiden man ‘b’, en gescheiden man ‘b’ doodt de ex-vrouw van gescheiden man ‘c’, enzovoort enzovoort …’ De jonge rechercheur slikte. Zijn blauwe ogen werden groot. ‘Je bedoelt, de gescheiden mannen verschuiven steeds de moord en doden een vrouw, ten aanzien van wie zij geen enkele relatie hebben.’ Hij aarzelde even. ‘En geen enkel motief.’ De Cock boog zich iets naar hem toe en bracht zijn wijsvinger gebarend voor zijn neus. ‘Inderdaad, en de gescheiden man die ten aanzien van het slachtoffer wel een relatie heeft, compleet met een duidelijk motief, zorgt ten tijde van de moord voor een perfect alibi.’ Vledder hijgde. Hij keek zijn oude leermeester bewonderend aan. ‘Dat is het,’ riep hij enthousiast. ‘Dat moet het zijn. Fantastisch… gewoon fantastisch. Nu begrijp ik ook waarom de moordbrigade nooit een stap verder is gekomen. Er is op die manier geen verband tussen slachtoffer en moordenaar te vinden.’ De Cock liet zich weer tegen de brugleuning zakken. Zijn breed gezicht versomberde. Het idee had te veel facetten, vond hij, te veel complicaties. ‘Het vergt een monsterachtig verbond,’ sprak hij hardop, ‘met bindende afspraken en…’ Hij maakte zijn zin niet af; staarde omhoog, ver weg, naar de koepels van de Sint Nicolaaskerk in het hemelsblauw. ‘En wat?’ vroeg Vledder ongeduldig. De grijze speurder zuchtte diep. ‘… shuto gammen-uschi.’ 9 Rechercheur Vledder manoeuvreerde de politie-Volkswagen langs een stroom van auto’s achter het Koninklijk Paleis om naar de Raadhuisstraat, glipte tot ongenoegen van De Cock bij de Westermarkt door het oranje verkeerslicht en reed de Rozengracht op. De grijze speurder zat wat lui onderuit gezakt naast hem. De Cock hield niet van auto’s en verkeer. Hij was eenvoudig een eeuw te laat geboren. Zijn ziel lag verankerd in de tijd van de diligence en de trekschuit; in zijn ogen het meest ideale vervoermiddel dat de mensheid ooit had voortgebracht. Aan het einde van de Rozengracht stuurde Vledder de Volkswagen de Marnixstraat in en stopte voor het gebouw van de gemeentelijke dienst voor sociale zaken. De Cock keek naar zijn jonge collega op. ‘Weet je zeker, dat ze er is?’ Vledder knikte. Hij keek op zijn horloge. ‘We zijn mooi op tijd. Ik had met haar een afspraak om tien uur.’ Ze stapten uit en gingen het oude sombere gebouw binnen. Tegen de muren leunden mensen met verveelde gezichten. Er hing een haast beklemmende sfeer, alsof er elk moment iets kon losbarsten. In de gang liep een vrouw met kordate stappen op hen toe. De Cock schatte haar op begin in de dertig. Ze droeg een paar stoere wandelschoenen, een te lange rok en een slobberige trui met een col. Met een brede lach om haar mond stak ze een pezige hand toe. ‘De heren van de recherche.’ Er lag een jubelende klank in haar stem. De grijze speurder glimlachte innemend. ‘Mijn naam is De Cock…’ Met zijn oude hoedje in de hand wees hij opzij. ‘En dat is Vledder, mijn onvolprezen hulp.’ Ze gebaarde naar de jonge rechercheur. ‘Dan heb ik met u al eens gesproken, over de telefoon.’ Vledder knikte wat bedeesd. ‘Inderdaad, als u het schikt, juffrouw Gravensteijn, wilden wij op dat gesprek beiden nog even terugkomen.’ Ze glimlachte ondeugend. ‘Niet zo vormelijk. Zeg gerust Catharina, of Kee. Zo noemt moeder mij ook. Ik vind dat Gra-ven-steijn zo plechtig klinken.’ Ze draaide zich om en ging de rechercheurs voor naar een ruime werkkamer met een groot bureau. Ze wuifde naar een versleten zitje in een hoek bij het raam. ‘Wat kan ik voor u doen?’ De Cock keek om zich heen. De inrichting van de kamer deed hem huiveren. Ze was koel, kil, koud, puur zakelijk, zonder franje. Hij kon nergens een bloem of een plantje ontdekken. Omzichtig nam hij in een gammele fauteuil plaats. ‘U… eh, u hebt alle slachtoffers persoonlijk gekend?’ begon hij aarzelend. Juffrouw Gravensteijn ging tegenover hem zitten. Paraat. Ze sloeg haar magere benen over elkaar en trok de lange tweed rok kuis naar voren. Ze knikte nadrukkelijk. Het jolige was uit haar gezicht verdwenen. ‘Ik heb ze gekend, ja, beroepshalve dan. Ziet u, in het begin van vrijwel elke scheiding ontstaan er voor de alleen achtergebleven vrouw financiële moeilijkheden. Ze kloppen dan bij ons aan en ik behandel de aanvragen.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Dat is dan voordat het bedrag van de alimentatie is vastgesteld.’ ‘Inderdaad. De vrouwen komen in de scheidingsperiode vaak in een financieel vacuüm te verkeren. Die tijd moet worden overbrugd.’ De Cock gebaarde. ‘Heeft u, buiten het feit dat de vrouwen gescheiden waren, of op het punt stonden te scheiden, ooit enig verband tussen de slachtoffers ontdekt?’ Juffrouw Gravensteijn reageerde wat verveeld. ‘Dat is mij destijds door de rechercheurs van de moordbrigade ook al gevraagd.’ De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Terecht, naar ik meen. Alleen maar het feit dat de vrouwen gescheiden waren, of wensten te scheiden, kan nooit een motief voor moord zijn geweest. Er zijn tienduizenden gescheiden vrouwen in onze samenleving.’ Juffrouw Gravensteijn keek naar hem op. ‘U wilt zeggen, buiten de status van gescheiden vrouw moeten nog andere factoren een rol hebben gespeeld.’ De Cock gebaarde in haar richting. ‘Precies. Tot nu toe werden negen vrouwen vermoord. De vraag is: wat bepaalde de keuze van de moordenaar?’ Juffrouw Gravensteijn trok een pijnlijk gezicht. ‘Ik heb natuurlijk bepaalde beroepsgeheimen, dingen die mij vertrouwelijk zijn meegedeeld. Ik kan u niet alles openbaren. Toch kan ik u wel zeggen, dat de vermoorde vrouwen nu niet direct be-min-ne-lij-ke wezens waren. Ik zou eerder zeggen, integendeel.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Kenaus?’ Juffrouw Gravensteijn schudde traag het hoofd. ‘Ik bedoel niet fysiek, niet lichamelijk. Sommigen waren zelfs zeer bekoorlijk.’ ‘Geestelijk wreed?’ Ze weifelde even, beet op haar onderlip. ‘In mijn beroep van sociaal werkster ontmoet ik vaak situaties, waarin ik mij schaam vrouw te zijn.’ De Cock glimlachte. ‘Zo erg?’ Juffrouw Gravensteijn knikte voor zich uit. ‘Vrouwen zijn vaak zo bot, zo onmenselijk en bijna altijd psychopatisch egoïstisch.’ De Cock keek haar aan, beluisterde de wrange toon. ‘U… eh, u hebt een afkeer van vrouwen?’ vroeg hij voorzichtig. Ze schudde resoluut het hoofd. ‘Dat zou dwaas zijn. Onnatuurlijk. Ik ben zelf een vrouw. Ik heb alleen een afkeer van vrouwen die hun man degraderen tot hun slaaf, hun ondergeschikte, en die hun huwelijk zien als een levensverzekering met hun kinderen als borg.’ Ze sprak fel, bewogen. Blosjes lagen op haar wangen. De Cock wreef zich achter in de nek. Hij kwam langzaam uit zijn fauteuil overeind. ‘Ik kom een andere keer nog eens met u praten,’ zei hij vriendelijk. Hij slenterde naar de deur. Vledder liep hem na. In de deuropening draaide de grijze speurder zich om. Hij deed een paar passen terug. Zijn breed gezicht had geen uitdrukking. ‘Juffrouw Gravensteijn, kent u karate?’ 10 Vledder liet de motor gieren, schakelde en trok de oude Volkswagen ruw van de trottoirrand weg. Zijn gezicht zag rood en om zijn mond lag een norse trek. De Cock keek hem van terzijde een tijdje geamuseerd aan. ‘Is er wat?’ vroeg hij overbodig. De jonge rechercheur nam wat gas terug en draaide zich naar hem toe. ‘Hoe kon je in godsnaam aan dat mens vragen of ze aan karate deed?’ vroeg hij geprikkeld. ‘Ze was duidelijk gepikeerd.’ De Cock trok een onnozel gezicht. ‘Waarom zou juffrouw Gravensteijn niet aan karate doen?’ antwoordde hij met een zweem van verwondering. ‘Ze leek mij het type vrouw dat daar plezier in heeft.’ Vledder kneep zijn lippen samen. ‘Je hebt het gehoord,’ reageerde hij nukkig. ‘Juffrouw Gravensteijn deed niet aan karate. Ze wist niet eens wat het was.’ De Cock krabde zich peinzend achter in de nek. ‘Jammer,’ zei hij met een zucht. ‘Ze zou gewoon een ideale verdachte zijn.’ De jonge rechercheur keek hem verrast aan. ‘Juffrouw Gravensteijn?’ vroeg hij verbaasd. De Cock knikte gelaten. ‘Ga maar na,’ zei hij kalm. ‘Ze heeft vrijwel alle slachtoffers persoonlijk gekend, wist uit hoofde van haar beroep alles over hun omstandigheden, hun leefwijze, en genoot hun vertrouwen.’ De grijze speurder zweeg even, staarde voor zich uit op de weg. ‘Bovendien heeft juffrouw Gravensteijn een hekel aan gescheiden vrouwen, althans die gescheiden vrouwen die hun ex-man schaamteloos uitbuiten.’ Hij wreef over zijn brede kin en grinnikte vreugdeloos. ‘Het zou mij niets verbazen als wij in haar boekenkast Esther Vilar aantroffen.’ ‘Wie is Esther Vilar?’ De Cock keek zijn jonge collega bestraffend aan. ‘Je zou eens wat meer moeten lezen. Esther Vilar is een arts en schrijfster van De gedresseerde man en Het polygame geslacht… twee boeken die vooral in Duitsland nogal wat opschudding hebben veroorzaakt.’ Vledder snoof minachtend. ‘Wat heeft dat met deze moorden te maken?’ De Cock plukte nadenkend aan zijn dikke onderlip. ‘Misschien niets,’ antwoordde hij aarzelend, ‘misschien ook alles. De moeilijkheid bij deze vrouwenmoorden is, dat schijnbaar het motief ontbreekt. Zeker, ten opzichte van elk individueel slachtoffer zal steeds wel iets te vinden zijn, maar in het geheel, collectief gezien, is er geen duidelijke reden voor moord, is er geen motief.’ Hij sloeg plotseling met zijn vuist op het dashboard. ‘Toch moet er een grondgedachte zijn, een gevoelde motivering.’ Hij keek naar de jonge Vledder op. ‘In de verwrongen geest van de moordenaar. Er moet iets zijn dat hem drijft, bezielt.’ De jonge rechercheur wuifde ongeduldig. ‘O.k., maar wat heeft dat met die schrijfster van doen?’ De Cock ademde diep. ‘Esther Vilar valt haar eigen seksegenoten nogal heftig aan. Ze stelt in haar boeken, dat de vrouwen de mannen in een lang proces hebben gedresseerd tot min of meer brave en hardwerkende verzorgers van henzelf en hun kinderen. De seksuele contraprestatie van de vrouw is, in vergelijking daarmee, vrijwel te verwaarlozen. Die seksuele contraprestatie wordt in vele gevallen ongeïnteresseerd en te plichtmatig bedreven, zodat bij de man een neiging tot polygamie ontstaat, een neiging waaraan hij slechts zelden kan toegeven, omdat hem daartoe in de regel de financiële middelen ontbreken. Kortom, de man is door de vrouw tot slaaf gedegradeerd.’ Hij grijnsde breed. ‘Met als grootste tragiek, dat hij het zelf nauwelijks merkt.’ ‘En als hij het wel merkt?’ De Cock streek over het grijze haar. De grillige accolades rond zijn mond vergleden tot een milde glimlach. ‘Dan stapt hij naar Smalle Lowietje.’ Vledder lachte. ‘Dat geldt voor een man. Akkoord. Maar wat doet juffrouw Gravensteijn met de theorieën van die Esther Vilar?’ De Cock knikte voor zich uit. ‘Inderdaad, dat is de vraag. Maar misschien is het nog beter om te stellen; wat doen de theorieën van Esther Vilar met juffrouw Gravensteijn?’ Vledder keek hem aan; reageerde scherp. ‘Ze zei toch, dat ze geen karate kende.’ De belangstelling was groot. Er waren velen die Antoinette Henriëtte van Deijl naar haar laatste rustplaats vergezelden. Toen de deuren van de aula opengingen stapten ze naar binnen en namen plaats op de stoelen naast de met bloemen bedekte baar. Vledder schudde het hoofd. Zijn jong gezicht stond somber. ‘Als je het mij niet kwalijk neemt, ik… eh, ik ga liever niet mee. Dat gedoe maakt mij altijd wat van streek. Ik blijf wel in de wagen op je wachten.’ De Cock knikte instemmend. ‘Tot straks.’ Hij wuifde en liep als een der laatsten de aula binnen. Zorgvuldig zocht hij zich een plaatsje achteraf. Hij had vandaar een goede observatie. Met zijn rug tegen de eiken lambrizering geleund, liet hij zijn scherpe blik over de aanwezigen glijden. Op de voorste rij ontdekte hij Charles Roozenblad. Hij zag er verzorgd uit in een donker kostuum met een parelgrijze das. Hij leek ook zelfbewuster, minder verkrampt dan tijdens zijn verhoor aan de Warmoesstraat. Naast hem zaten twee kinderen. Een jongen en een meisje. De Cock schatte ze op vier en zes jaar. Ze keken in hun zwarte kleertjes wat onwennig rond. Charles Roozenblad sprak hun bijna voortdurend toe, zacht, welwillend, met liefdevolle aandacht. Soms legde hij een kolossale hand op hun hoofdjes, als wilde hij de kinderen voor verder onheil behoeden. De Cock dacht aan de karatelessen van Jan van Looijen en vroeg zich af hoeveel kracht er in het enorme lichaam van Charles Roozenblad lag opgetast. Maar voor de moorden op de vrouwen was geen kracht nodig geweest. Hij had er Jan van Looijen uitdrukkelijk naar gevraagd. Geen botte kracht, maar snelheid en concentratie vormden bij karate… Plotseling stokten zijn gedachten. Aan de andere zijde van de baar had hij een gezicht ontdekt, dat hem vaag bekend voorkwam. Hij tastte snel zijn herinnering af, zocht koortsachtig naar het vakje in zijn geheugen waarin het gezicht thuishoorde. Zware orgelklanken dreunden op hem neer en verstoorden het raderwerk van zijn denken. Een paar vrouwen rechts van hem begonnen zachtjes te huilen. Voorzichtig schoof De Cock langs de eiken lambri- zering. Wanneer hij de andere zijde van de baar kon bereiken, had hij de man beter in het vizier. Hij kwam maar langzaam vooruit. De meeste mensen keken verstoord op, wanneer hij hen zonder veel plichtplegingen opzij duwde en verder schoof. Sommigen bleven weerbarstig staan. De Cock was nog maar halverwege de zijwand, toen de orgeltonen verstierven en de dragers zich aan weerszijden van de baar opstelden. De zware deuren draaiden geruisloos open. Op een wenk van de leider tilden de dragers de baar op hun schouders en stapten naar buiten. Familieleden en belangstellenden volgden schoorvoetend. De Cock keek spiedend rond, zocht naar het gezicht van de man, die hij had gezien. Tot zijn verbazing was hij weg, opgelost, in het niets verdwenen. Toen de aula was leeggestroomd, liep hij snel om het gebouw heen naar de ingang van de begraafplaats, waar Vledder in de oude Volkswagen wachtte. De jonge rechercheur zag hem verwonderd naderen. Hij kwam uit de wagen en stapte op hem toe. ‘Is het nu al afgelopen?’ De grijze speurder antwoordde niet. ‘Heb je voortijdig, ik bedoel, nog voor de stoet, iemand uit de aula zien komen?’ vroeg hij gehaast. ‘Of een wagen plotseling zien vertrekken?’ Vledder trok een onnozel gezicht. ‘Daar heb ik niet zo op gelet. Er gaan hier geregeld mensen in en uit.’ ‘Een man van een jaar of veertig, schat ik, een meter vijfentachtig met een scherp gesneden gezicht?’ De jonge rechercheur haalde zijn schouders op. ‘Ik kan het mij niet herinneren,’ zei hij benepen. ‘Is er wat met die man?’ De Cock wuifde de vraag weg. Hij staarde enige ogenblikken peinzend voor zich uit. Hij had het vage gevoel, dat hij iets miste, dat hem iets belangrijks ontging. Het kriebelde over zijn huid, tintelde in zijn vingertoppen. Ineens rende hij van Vledder weg, terug, de begraafplaats op. De jonge rechercheur keek hem lachend na. De Cock in draf bleef een komische act. De grijze speurder hijgde zwaar toen hij de staart van de stoet had bereikt. Hij volgde een tijdje gedwee de schuifelende wandelpas door het grind en bracht zijn ademhaling weer op peil. Toen werkte hij zich langzaam naar voren. Hij was Charles Roozenblad en zijn beide kinderen al dicht genaderd, toen de stoet de groeve had bereikt. Er vormde zich een kring. De dragers legden de kist op het graf en rangschikten de bloemen. Uit piëteit wurmde De Cock zich weer naar de buitenste rij. Hij negeerde straal de afkeurende blikken van mensen, die hij in de aula al op hun tenen had gestaan. Van een afstandje keek hij toe. De vage onrust in zijn hart steeg. Hij kreeg steeds sterker het gevoel, dat hij nu iets moest zien, een duidelijke waarneming in een zaak van leven of dood. Steeds onrustiger dwaalde zijn blik rond. Van opzij ving hij een glimp op van de ouders van Antoinette, twee diep bedroefde mensen, en plotseling schoot een brok in zijn keel. Door opkomende tranen heen schold hij op zijn sentimentele ziel. Er waren ogenblikken dat hij koel, cynisch scherp kon observeren, onmiddellijk gevolgd door momenten, zoals nu, dat hij niets meer zag, niets meer waarnam, dat hij zich ongeremd liet meevoeren in een stroom van menselijk verdriet. Met moeite drukte hij de zware prop uit zijn keel en probeerde te luisteren naar flarden verwaaide woorden, die de oude vader aan het graf sprak. Hij keek nog eens naar de wijde kring van belangstellenden, en ineens wist hij het, ineens wist hij wie hij miste, wie ontbrak, wie er had moeten zijn. Bange voorgevoelens maakten zich van hem meester. Terwijl de vader van Antoinette nog zoete herinneringen prevelde, sloop hij langs bomen en grafzerken naar een zijpad en rende vandaar terug naar de ingang. Vledder keek zijn oude leermeester half verbaasd, half geamuseerd aan. ‘Wat ben je allemaal aan het doen?’ vroeg hij niet begrijpend. De Cock plofte naast hem in de auto neer. ‘Weet je waar Josje van Aerdenhout woont?’ Vledder greep hoofdknikkend naar zijn notitieboek. ‘Op de Prinsengracht bij de Westermarkt.’ De grijze speurder slikte. ‘Dick, rijden, zo snel als je kunt.’ ‘Waarheen?’ De Cock zwaaide wild. ‘Naar Josje van Aerdenhout… ze was niet op de begrafenis.’ De jonge Vledder haalde uit de oude politiewagen alles wat er in zat en pleegde in negen minuten meer verkeersovertredingen dan een eerzaam burger in tien jaar. Voor het pand aan de Prinsengracht zette hij de wagen dwars op het trottoir. De Cock vloog eruit en smeet het portier achter zich dicht. Snel, met twee, drie treden tegelijk, stormde hij de smalle houten trappen op. Om zijn brede mond lag een verbeten trek. Op de tweede etage vond hij de deur van haar woning op een kier. Hij ging wat opzij en duwde de deur met zijn voet verder open. Voorzichtig stapte hij naar binnen. Zijn hart bonsde in zijn keel. Achter hem voelde hij de hete adem van Vledder in zijn nek. Josje van Aerdenhout lag naast de bank, ruggelings, op een dik tapijt met een uitbundig motief van rode rozen. Ze droeg hetzelfde lichtblauwe spijkerpak waarin ze nog geen vier dagen tevoren de woning van haar vriendin Antoinette aan de Nieuwe Zijds Kolk was binnengestormd. De beide armen lagen gestrekt langs het lichaam. De benen waren iets gespreid. De vingers, krom, verkrampt, staken uit de handpalmen omhoog. De Cock knielde bij haar neer. Over haar matte huid lag al de schaduw van de dood. Hij streek een paar haren uit de half open mond. Het gezicht was gruwelijk verminkt. Beide ogen waren finaal uit de kassen gestoken. Van de buitenste ooghoeken liepen straaltjes geronnen bloed over de slapen langs de beide oorschelpen naar beneden. Donkerrode bloedklontjes kleefden in het lange blonde haar. De Cock kwam langzaam overeind. Hij voelde zich ineens moe, heel erg moe en afgetobd. Vledder kwam bij hem staan. Zijn gezicht droeg nog de sporen van de snelle rit door het drukke verkeer. Hij streek met de rug van zijn hand langs zijn mond. ‘We zijn te laat,’ zei hij vlak. De Cock knikte traag. Achteloos wuifde hij naar de deur. ‘Waarschuw de meute.’ 11 Dokter Den Koninghe beschouwde de dode aandachtig. Hij betastte de onderkaak, de beide benen en legde de rug van zijn hand tegen haar wang. Langzaam kwam hij uit zijn gehurkte houding omhoog. ‘De rigor mortis, de lijkstijfheid is algemeen.’ De Cock keek hem aan. ‘En dat betekent?’ ‘Dat ze meer dan acht tot twaalf uur dood is.’ De Cock maakte een grimas en snoof. ‘Kan het niet wat exacter?’ De oude lijkschouwer maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Je zult het er mee moeten doen.’ ‘En de thermometer?’[3 - Tijdbepaling met de zogenaamde lijkenthermometer, gebaseerd op het feit dat de temperatuur van een dode met ongeveer 1 °C per uur daalt.] Dokter Den Koninghe schudde het grijze hoofd. ‘Die kun je wel vergeten. Daar heb je niets meer aan. Ze is al te ver afgekoeld.’ De Cock streek peinzend langs zijn brede kin. ‘Acht tot twaalf uur,’ dacht hij hardop. ‘Dan moet ze dus gisteravond laat zijn vermoord, of in het begin van de nacht.’ Hij draaide zich om naar Vledder. ‘Is haar bed beslapen?’ ‘Nee.’ ‘Zijn er sporen van braak?’ De jonge rechercheur schudde het hoofd. ‘Nee, alles is gaaf. Ze moet haar moordenaar zelf hebben binnengelaten.’ ‘Hoezo?’ Vledder gebaarde. ‘Er is een deurraampje en het licht op het portaal is van binnenuit te bedienen. Het portaallicht is in orde. Het brandt. Ik heb het geprobeerd. Ze kon haar late bezoeker duidelijk zien, en liet hem binnen. De deurketting is namelijk losgeschoven.’ ‘Gebruikte ze die ketting?’ ‘Volgens de buren wel, zelfs overdag. Josje van Aerdenhout was een angstig vogeltje. Ze hield vreemden buiten de deur.’ De Cock keek naar zijn jonge collega op. ‘De moordenaar was dus geen vreemde.’ Vledder schudde het hoofd. ‘Voor haar niet. In ieder geval had ze zoveel vertrouwen in haar late bezoeker of bezoekster, dat ze de ketting van haar deur schoof.’ Zijn jong gezicht versomberde. ‘Het werd haar dood.’ De Cock knikte. Hij liet zijn blik nog eens door de kamer dwalen… het pompeuze bankstel, de tafel met onyxblad en het dikke tapijt met hetzelfde uitbundige motief van rode rozen als bij Antoinette. Zijn oog viel op de telefoon in een open kastje bij het raam. Hij krabde zich achter in de nek. ‘Misschien maakte de moordenaar wel een afspraak en heeft ze op hem gewacht.’ Dokter Den Koninghe tikte hem op de schouder. ‘Ik ga weg, tot de volgende.’ Het klonk wat schamper. De Cock wuifde de oude lijkschouwer na. Van Wielingen kwam naast hem staan. ‘Zie je wat er gebeurt? Zo gaat het. Ze kijken er op het laatst jou voor aan. Geloof me, bij de moordbrigade lachen ze nu in hun vuistje.’ De Cock grijnsde. ‘De humor ontgaat me.’ De fotograaf schudde vertwijfeld het hoofd. ‘Het was een smerige streek om jou dit onderzoek op te dragen,’ riep hij emotioneel. ‘Elke volgende moord knaagt aan je reputatie.’ De Cock kneep zijn lippen op elkaar. ‘Ik heb maling aan mijn reputatie, wat dat ook mag zijn. En als iemand denkt, dat dit een wedkamp is tussen mij en de moordbrigade, wel… ik begon toen er al acht vrouwen waren vermoord en het onderzoek al meer dan een half jaar duurde.’ Hij gebaarde naar de dode op de vloer. ‘Dit is pas mijn tweede moord en mijn vierde dag. Voorlopig lig ik nog een straatlengte voor.’ Van Wielingen trok zijn schouders op en verdween. De Cock wenkte de wachtende broeders van de geneeskundige dienst. Ze legden Josje van Aerdenhout op de brancard en droegen haar weg. Kreuger pakte zijn koffertje en borg zijn spulletjes op. De Cock liep op hem toe. ‘Ik heb nog steeds niets van je gehoord,’ zei hij licht verwijtend. De grijze dactyloscoop keek op. ‘Van de vorige?’ ‘Precies.’ Kreuger maakte een nonchalant gebaartje. ‘Dat komt nog. Je krijgt een volledige opgave van alle gevonden sporen. Ik ben er bijna mee klaar. Er was niets bij, niets bijzonders, bedoel ik. Anders had ik je wel gebeld. De enige herhaling was die advocaat.’ Hij zocht in zijn koffertje tussen een aantal zilveren greepjes op zwart folie. ‘Hij zal er ook nu wel weer bij zijn.’ De Cock keek hem fronsend aan. ‘Advocaat?’ Kreuger knikte. ‘Ik ben hem zeker al vier keer tegengekomen.’ De Cock reageerde verrast. ‘In deze reeks moorden?’ vroeg hij ongelovig. Kreuger glimlachte verlegen. ‘Inderdaad, in deze reeks moorden. Maar stel je er niets van voor. Het is niets. De man is door de moordbrigade al uitgebreid verhoord.’ De Cock wond zich een beetje op. ‘Viermaal?’ schreeuwde hij. ‘Dezelfde vent?’ De dactyloscoop gebaarde rustig voor zich uit. ‘Misschien nog wel vaker. Ik zal het straks op het bureau voor je nakijken.’ De Cock snoof. Zijn neusvleugels trilden. ‘Wat had hij steeds bij die vrouwen te zoeken?’ riep hij onbeheerst. Vledder kwam haastig tussenbeide. ‘Hij was hun advocaat, de man die hun echtscheidingsprocedure leidde. Als je het dossier had doorgenomen, had je het geweten.’ Kreuger keek de grijze speurder enkele seconden aan, klapte toen zijn koffertje dicht en liep zonder te groeten de kamer uit. De Cock keek hem met gemengde gevoelens na. Pas toen de deur dichtviel, draaide hij zich om naar Vledder. ‘Hoe heet die vent?’ ‘Welke vent?’ ‘Die advocaat.’ De jonge rechercheur grijnsde. ‘Mr. Hazenberg, en hij resideert, zo heet dat, aan de Keizersgracht.’ Vledder zette de oude Volkswagen bij een parkeermeter aan de waterkant. Ze stapten uit, staken de drukke rijbaan over en klommen een fraaie blauwstenen stoep op. Boven, op het bordes, bleven ze staan. Naast een donkergroene monumentale deur hing een zwaar koperen schild met ‘Mr. E. G. Hazenberg, advocaat-procureur’ in diep verzonken zwarte letters. De Cock duwde de deur open en liep de marmeren gang in. Vledder volgde. Vanuit een hoge zijdeur kwam een man. De Cock schatte hem op achter in de dertig. Hij had een wat gelig gezicht, vlasblond haar, strak gekamd met een strenge scheiding. Hij was middelgroot, ongeveer een meter zeventig, met een iets gebogen rug en te lange armen, waardoor hij een slome sullige indruk maakte. Traag, haast schuchter schuifelde hij op de mannen toe. De Cock maakte een lichte buiging. ‘We wilden graag mr. Hazenberg spreken.’ Van over zijn rond stalen brilletje keek de man de grijze speurder onderzoekend aan. ‘U heeft een afspraak?’ Zijn stem kraakte een beetje. De Cock knikte bedaard. ‘Met het Nederlandse volk, om het te dienen.’ Om de smalle lippen van de man gleed een bescheiden lachje. ‘Ik bedoel, heeft u een afspraak met mr. Hazenberg?’ De grijze speurder schudde het hoofd. ‘Nee, maar hij wil ons wel ontvangen,’ sprak hij beminnelijk. ‘Mijn naam is De Cock.’ Hij gebaarde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie.’ De man glimlachte fijntjes. ‘Dat meende ik al. Een ogenblikje.’ Hij verdween door dezelfde deur. Na enige minuten kwam hij terug en ging de beide mannen voor naar een ruim hoog vertrek. Van achter een kolossaal bureau stapte een goed geconserveerde vijftiger met soepele tred op hen toe en drukte hen krachtig de hand. ‘Een verrassing,’ riep hij jubelend. ‘Ik had nooit verwacht onze grootse speurder en zijn assistent nog eens hoogst persoonlijk te ontmoeten. En dat nog wel op mijn bureel.’ De Cock reageerde niet. Hij blikte omhoog waar wulpse naakte engeltjes onbeschaamd aan het plafond kleefden. De stem van mr. Hazenberg jubelde door. ‘Waarmee kan ik de beide heren van dienst zijn?’ Met een breed gebaar wuifde hij naar diepe leren fauteuils. ‘Ga toch zitten. Een sherry?’ Hij lachte luid, uitbundig, met een flonkerend gebit. ‘Nee, hoe dom, natuurlijk een cognac.’ De Cock nam plaats. De jubel werkte averechts. Het gezicht van de grijze speurder was een strak masker. ‘Ik kom u de dood van Josje van Aerdenhout melden,’ sprak hij bitter. Hij keek de jolige advocaat strak aan. ‘Of is dat voor u een overbodige mededeling?’ Het gezicht van mr. Hazenberg verbleekte. ‘Is Josje van Aerdenhout dood?’ lispelde hij. De Cock knikte. ‘Nog geen uur geleden hebben we haar dood in haar woning gevonden,’ zei hij hard. ‘Vermoord, op dezelfde manier als de negen voorgaanden.’ Mr. Hazenberg sloeg beide handen voor het gezicht. De Cock reageerde ongewoon fel. ‘Doe die handen weg,’ zei hij scherp. ‘Ik kijk u graag in het gezicht.’ De advocaat liet zijn handen zakken. In zijn ogen blonk waakzaamheid. ‘Met welk recht slaat u zo’n toon tegen mij aan?’ vroeg hij verwonderd. De Cock kneep zijn lippen op elkaar. ‘Tien vermoorde vrouwen, mr. Hazenberg, staan mij niet toe alleen hoffelijk te zijn.’ De advocaat schudde het hoofd. ‘Ik heb met die moorden niets te maken. Ik heb dat reeds eerder aan uw collega’s van de moordbrigade verklaard. De enige relatie tussen mij en die vrouwen is, dat ik hun echtscheidingsprocedure heb behandeld.’ De Cock keek hem scherp aan. ‘Meer niet?’ Mr. Hazenberg schudde wat geërgerd het hoofd. ‘Waar zinspeelt u op?’ De Cock boog zich iets naar hem toe. ‘Op uw… eh, meer dan beroepsmatige belangstelling voor de slachtoffers.’ Mr. Hazenberg slikte. ‘Het spijt me… maar ik begrijp u niet.’ De Cock grijnsde. ‘Is het gebruikelijk dat een advocaat in een echtscheidingsprocedure zijn vrouwelijke cliënten thuis bezoekt?’ Mr. Hazenberg trok aarzelend zijn schouders op. ‘Niet gebruikelijk, nee …maar soms doen er zich omstandigheden voor…’ De Cock wuifde het weg. ‘U knoopte bewust relaties met de vrouwen aan… intieme relaties.’ Mr. Hazenberg schudde het hoofd. ‘Dat is per se niet waar. Dat bestrijd ik.’ De Cock glimlachte fijntjes. ‘Dat lijkt mij voor een jurist geen verstandige houding.’ Hij gebaarde. ‘Onweerlegbare feiten moet men niet bestrijden.’ Mr. Hazenberg reageerde verward. ‘Wat voor onweerlegbare feiten? Waar heeft u het over?’ De Cock zwaaide. ‘Uw vingerafdrukken, meneer Hazenberg, die wij in de woningen van de vermoorde vrouwen hebben gevonden.’ De advocaat produceerde een zoetzuur lachje. ‘Ik heb hieromtrent al uitdrukkelijk verklaard.’ De Cock lachte smalend. ‘Wat voor een verklaring? Het belachelijke verhaal, dat u de vrouwen slechts als raadsman bezocht?’ Hij snoof. ‘We hebben vingerafdrukken van u zelfs in de slaapkamers van de vermoorde vrouwen gevonden. Wat deed u daar? Verleende u rechtskundige bijstand in de door de man verlaten echtelijke sponde?’ De stem van de grijze speurder trilde van spot en hoon. ‘U had verhoudingen met de vrouwen,’ ging hij verder. ‘Kortstondige seksuele verhoudingen.’ Hij kwam uit zijn fauteuil omhoog, stapte dreunend naar het kolossale bureau bij het raam en sloeg met zijn vuist op het blad. ‘Hier,’ schreeuwde hij, ‘hier aan dit bureau zocht u ze uit, de scheidende vrouwen die zich in de interesse van ‘meneer’ mochten verheugen.’ Hij liep terug, bleef voor de advocaat staan. ‘En ze waren gewillig, nietwaar? De grote mr. Hazenberg, rijk en beroemd advocaat, wie kon er uw charmes weerstaan?’ Er kwam een bijna duivelse uitdrukking op zijn gezicht, een wilde grijns. ‘Het mocht alleen niet lang duren, er mocht niet iets groeien dat op aanhankelijkheid of liefde leek, dan werden ze lastig, dan vormden de vrouwen een gevaar voor de reputatie van de onkreukbare mr. Hazenberg, eerzaam echtgenoot en vader van drie studerende kinderen.’ De Cock ging weer in zijn fauteuil zitten. ‘Mr. Hazenberg,’ zei hij vlak, ‘het is tijd voor een bekentenis.’ 12 De Cock had vermoeide voeten. Een legertje helse naalddragers trok treiterend langs zijn enkels omhoog en prikten in zijn kuiten. Hij kende die pijn. Het was een slecht voorteken, wist hij. Telkens wanneer hij in een onderzoek een tragisch dieptepunt had bereikt, wanneer hij het gevoel had nooit tot de kern van het mysterie te zullen doordringen, voelde hij zijn voeten, trokken geniepige prikduiveltjes naar zijn kuiten. Met een van pijn vertrokken gezicht tilde De Cock zijn benen omhoog en vlijde ze omzichtig op de rand van zijn bureau. Daarna slaakte hij een diepe zucht. Vledder schoof een stoel bij. Er gleed een lach over zijn jong gezicht. ‘Wat ging je tekeer tegen die mr. Hazenberg. Ik dacht waarachtig een moment, dat hij al die moorden zou bekennen.’ De grijze speurder schudde het hoofd. ‘Het was niet goed. Ik had zwaar de pest in. De ontdekking van het lijk van Josje van Aerdenhout had mij geprikkeld. Het werd daardoor een soort bot houthakkersverhoor.’ Vledder lachte luid. ‘Zeg dat wel. De spaanders vlogen mr. Hazenberg om de oren. Ik heb nog nooit iemand in een korte tijd zo klein zien worden.’ De Cock grinnikte zachtjes. ‘Toch had ik het bij het juiste einde, mr. Hazenberg heeft met enkele vrouwelijke slachtoffers een verhouding gehad.’ Vledder knikte. ‘Niet met allen. Hij koos zorgvuldig de bekoorlijksten uit.’ De Cock gebaarde. ‘Juist dat maakt hem als verdacht persoon voor ons minder aantrekkelijk.’ Vledder keek naar zijn oudere collega op. ‘Waarom, hij heeft ze allen gekend. Hij was ook de man, die het volle vertrouwen van de slachtoffers genoot, voor wie ze argeloos de deur van hun woning openden.’ De Cock knikte voor zich uit. ‘Dat is juist. Toch past hij mijns inziens niet in het totale beeld van de moorden. En dat moet. Men mag de tien moorden niet opdelen in groepjes, in een vier-vier-twee of een driedrie-vier verdeling. Gezien de modus operandi, de gevolgde werkwijze, zijn ze duidelijk door een en dezelfde persoon gepleegd. Mr. Hazenberg had met vier van de tien vermoorde vrouwen een kortstondige verhouding. Als uit die verhoudingen mogelijk een motief voortkwam, dan had hij hooguit een reden die bewuste vier vrouwen naar het leven te staan. De overige zes vallen dan buiten het bestek. En dan nog iets, ik heb goed op zijn handen gelet. Mr. Hazenberg heeft nooit karate bedreven.’ De jonge Vledder knikte nadenkend. ‘Misschien heb je wel gelijk en is hij onze man niet. Tenslotte had mr. Hazenberg ook verhoudingen met vrouwen die nu nog keurig in leven zijn.’ De Cock keek verwonderd naar zijn jongere collega op. ‘Hoe weet je dat?’ Vledder glimlachte fijntjes. ‘Ik vond jouw betoog gisteren nog zo gek niet. Na jouw uitbarsting heb ik eens naar die mr. Hazenberg geïnformeerd. Hij staat bekend als een bon-vivant, een pure levensgenieter, die liaisons even gemakkelijk verbreekt als dat hij ze aangaat.’ Hij tikte De Cock op de schouder. ‘Weet je dat hij ook zaken behandelt van Tropic Oil?’ De Cock trok abrupt zijn benen van het bureau. ‘Tropic Oil,’ herhaalde hij verrast. Vledder knikte. ‘Hij is bevriend met Van Gellecom. En als ik mij nu achteraf goed herinner, was hij ook op de begrafenis van Van Dinterloo.’ De Cock ploegde diepe denkrimpels in zijn voorhoofd. ‘De naakte juffer,’ mompelde hij toonloos. Even nog bleef hij in gedachten verzonken zitten, toen stond hij op en tippelde opmerkelijk fit naar de kapstok. ‘Kom,’ riep hij opgewekt, ‘we gaan.’ Vledder liep hem verwonderd na. ‘Waarheen?’ De Cock duwde zijn oude hoedje schuin achter op het hoofd. ‘Naar de Rijp.’ ‘Wat moeten we daar zoeken?’ Met fladderende jas holde De Cock de lange gang door. ‘Een vrouw,’ riep hij achterom kijkend. ‘Een vrouw?’ De Cock knikte. ‘Eentje die al maanden nauwkeurig weet wat een shuto gammen-uschi is.’ Ze reden door de IJtunnel naar het noorden. Vledder zat aan het stuur. De Cock reed niet graag. Hij had geen gevoel voor motoren en versnellingen. Hij wist alleen feilloos waar hij het rempedaal kon vinden. Verder was een auto voor hem een geheimzinnige toverdoos op wielen. Bij het Schouw sloegen ze linksaf en stoven het Jaagpad op in de richting van Purmerend. Bij Ilpendam nam Vledder gas terug en bracht de Volkswagen op een parkeerstrook tot stilstand. Hij wees door de voorruit. ‘Hier moet het zijn geweest, hier reed Van Dinterloo in het Noordhollands Kanaal en verdronk.’ De Cock keek naar de bossages, die het water van het kanaal gedeeltelijk aan zijn oog onttrokken. ‘Hij kwam van de andere kant.’ Vledder knikte. ‘Bij die bocht daar moet hij de macht over het stuur hebben verloren.’ De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip. ‘Vreemd, het is nauwelijks een bocht te noemen. Het is niet veel meer dan een kleine buiging in de weg.’ Vledder trok zijn schouders op. ‘Misschien is het waar, werd hij werkelijk door een tegenligger verblind.’ Hij startte, schakelde en reed verder. ‘Je moet bedenken, dat het een donkere nacht was.’ De Cock reageerde niet. Hij had zich wat onderuit laten zakken, het oude hoedje vooruit geschoven tot op de rug van zijn neus. ‘Hoe ver is het van hier naar De Rijp?’ vroeg hij plotseling. ‘Ik schat zo’n vijfentwintig kilometer.’ ‘Dat is twintig minuten tot een half uur rijden.’ ‘Zo ongeveer.’ ‘Ken jij een verdovend middel dat eerst na een half uur, drie kwartier werkt?’ Vledder keek hem verward aan. ‘Denk jij, dat Van Dinterloo werd De Cock bracht zijn lippen in een tuitje en schudde traag het hoofd. ‘Ik overdacht alleen de mogelijkheid.’ De Rijp bleek een vriendelijk middeleeuws stadje met een stadhuis uit een sprookjestuin. De nieuwbouw rondom vormde een dissonant, een schrille wanklank in de harmonie van een ver verleden. Even buiten het stadje stopten zij en vroegen aan een oud vrouwtje met een grijs schort waar ergens aan de Globdijk de heer Van Gellecom woonde. De vrouw lachte met een tandeloos mondje en wees ver weg naar een groot huis in de vorm van een Zwitsers chalet. Op ongeveer vijftig meter van het huis zette Vledder de oude Volkswagen op een inham van de weg. Ze stapten uit en gingen te voet verder. Het chalet bleek omgeven door een prachtige tuin. Tussen een bonte kleurenpracht stonden coniferen in alle schakeringen tussen lichtoker en paarsgroen. Buiten een wandelpad, dat kronkelend naar de ingang voerde, was er een brede oprijlaan die naar een reeks garages leidde. Voor een der garages stond een grote Rolls Royce. De Cock herkende de wagen. Toen ze naderbij kwamen zagen ze een al wat oudere man, die gekleed in een lange gele stofjas een glimmende motorkap poetste. De man keek op. Hij leek verrast. ‘Ik heb u beiden meer gezien,’ zei hij. De Cock knikte instemmend. ‘Dat klopt. In Amsterdam. Zorgvlied aan de Amstel. Bij de begrafenis van de heer Van Dinterloo.’ De man knikte met een ernstig gezicht. ‘Ik herinner het me,’ zei hij peinzend. ‘Ik stond daar te wachten.’ Hij blikte van De Cock naar Vledder en terug. ‘Wat doet u nu hier?’ In zijn stem trilde een lichte verbazing. De Cock keek om zich heen. ‘De tuin bewonderen,’ zei hij ontwijkend. ‘Het is werkelijk een pracht.’ De man legde zijn poetsdoek weg en leunde tegen het portier van de wagen. Hij tastte in de zak van zijn stofjas. Met precieze bewegingen stak hij een sigaret op. ‘Dat is allemaal het werk van mevrouw,’ legde hij uit. ‘De tuin is haar hobby… haar grote liefde. Ze heeft ook wat men noemt groene vingers. Wat zij met bomen en planten kan doen, onvoorstelbaar. Ze ziet zelfs kans krokussen in het najaar te laten bloeien.’ De grijze speurder glimlachte beleefd. ‘Het zegt mij niets. Ik scharrel al meer dan een kwarteeuw over de Amsterdamse walletjes en de enige bloemen die daar bloeien, zijn madelieven.’ De man keek hem niet begrijpend aan. ‘Madelieven?’ lispelde hij. De Cock ging aan het onbegrip van de man voorbij. Hij gebaarde breed. ‘Wat weet een doorsnee Amsterdammer van flora en fauna, van planten en beesten? Als alles meezit, gaat hij misschien in zijn leven een paar maal naar Artis. Maar daar houdt het dan ook wel mee op.’ Hij grinnikte. ‘Een Amsterdammer kent ook maar twee soorten vogels, gewone sijsjes en drijfsijsjes.’ ‘Drijfsijsjes?’ De Cock knikte gelaten. ‘Eenden en zwanen.’ De chauffeur was door de snelle opening van De Cock wat overrompeld. Het duurde even voor hij zich had hersteld. ‘Ik neem aan,’ sprak hij aarzelend, ‘dat u niet alleen om deze tuin naar De Rijp bent gekomen.’ De grijze speurder glimlachte. ‘U hebt gelijk.’ Hij lichtte beleefd zijn oude hoedje. ‘Mijn naam is De Cock. En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie, verbonden aan het roemruchte bureau Warmoesstraat.’ De chauffeur keek hen verwonderd aan. ‘Rechercheurs, is er wat met meneer …mevrouw?’ ‘Ze zijn niet thuis?’ De man gebaarde naar de wagen. ‘Meneer is een paar dagen op zakenreis naar Amerika. Mevrouw is even een boodschap doen met de Jaguar.’ ‘Blijft ze lang weg?’ De man trok zijn schouders op. ‘Ik dacht het niet. Ik verwacht haar eerlijk gezegd elk moment terug.’ Hij keek naar De Cock op. ‘U wilt blijven wachten?’ ‘Per se.’ De man verzonk even in gepeins. ‘Ik zal u naar de salon laten brengen.’ Hij boog zich in de wagen en drukte op de hoorn. Na enige minuten kwam op het geluid een vrouw uit de garage. De Cock schatte haar op voor in de veertig. Ze droeg een paar plompe zwarte schoenen, een effen zwarte rok en een witzijden hooggesloten blouse. ‘Mevrouw De Vries,’ sprak de man plechtig, ‘dit zijn heren van de recherche. Ze wachten op mevrouw.’ Mevrouw De Vries keek de beide mannen aan, geringschattend, met een hooghartige blik uit helgroene ogen. Zwijgend ging ze hen voor. Via de garage bereikten ze een imposante hal en vandaar leidde een brede gang naar een zonnige kamer met een fraai uitzicht op de tuin. De vrouw deed de deur achter hen dicht en verdween. ‘Een prettige tante,’ mompelde Vledder. De Cock reageerde niet. Met zijn hoedje in de hand keek hij rond. De kamer was prachtig gemeubileerd. Modern. Aan de wanden ontdekte de grijze speurder een kapitaal aan schilderijen… impressionisten, Renoir, Monet, Pissarro, Cézanne. Ze leken hem echt. Buiten klonk het geronk van een zware motor. Het duurde nog even, toen kwam ze binnen; een betoverend mooie vrouw. Ze liet een stapel pakjes uit haar armen op een bank glijden en stapte met een stralende blik in haar ogen op de beide mannen toe. ‘Wat een verrassing,’ riep ze opgewekt. ‘Ongedacht, het beroemde speurdersduo op mijn pad.’ Ze wees naar een paar stijlvolle witte fauteuils. ‘Mag ik mij in uw aandacht verheugen?’ Ze wierp het fraaie hoofd in de nek en lachte uitdagend. ‘Dat zou een waar genoegen zijn.’ De Cock fronste zijn zware borstelige wenkbrauwen. ‘Mevrouw Van Gellecom,’ sprak hij ernstig, ‘u mag zich inderdaad in onze aandacht verheugen.’ Hij zweeg even. Nadrukkelijk. ‘Ik kan u alleen niet beloven, dat het een onverdeeld genoegen wordt.’ Ze ging tegenover de beide rechercheurs zitten, frivool, nonchalant, verleidelijk. ‘Och kom,’ wuifde ze, ‘van wat voor een misdrijf wilt u mij verdenken?’ De Cock keek haar aan. ‘Moord,’ zei hij strak. Diana van Gellecom leek even aangeslagen. Er gleed een schaduw over haar gezicht. Ze herstelde zich snel. ‘Dat meent u toch niet in ernst?’ De Cock schonk haar zijn beminnelijkste glimlach. ‘Moord,’ sprak hij vriendelijk, ‘is vaak dichter bij huis dan wij denken.’ Ze schudde haar hoofd, zwaaide achter zich naar de tuin. ‘U hebt een somber gemoed, De Cock. Kijk eens naar buiten, naar de tuin. Wat een licht, wat een zon, wat een kleur. Wie denkt daarbij aan moord.’ De grijze speurder schoof zijn dikke onderlip naar voren. ‘Ik,’ zei hij effen. Diana van Gellecom trok haar schouders op in een hulpeloos gebaar. ‘U… eh, u bent onverbeterlijk.’ Het klonk wat bestraffend. De Cock krabde zich wat verlegen achter in de nek. ‘Hebt u bezwaar tegen enige openhartigheid?’ Ze keek hem wat onzeker aan. ‘Nee, nee,’ zei ze hoofdschuddend. ‘Allerminst.’ De toezegging klonk niet erg overtuigend. De Cock glimlachte en boog zich iets naar haar toe. ‘Hoe groot, mevrouw Van Gellecom, was uw liefde voor Freek van Dinterloo?’ Ze sprong op, als door een angel gestoken. Haar ogen flikkerden. Voor het eerst liet ze haar pose varen, toonde ze wie ze was: een temperamentvolle jonge vrouw, bewust van haar rechten. ‘Dat is een impertinente vraag aan een gehuwde vrouw,’ riep ze fel. De Cock spreidde zijn armen in onschuld. ‘Ik had uw permissie,’ sprak hij verontschuldigend. Diana van Gellecom ging weer zitten. De frivole trek was van haar gezicht verdwenen. Ze leek kalmer. ‘Ik hield van Freek,’ zei ze zacht. ‘Veel meer dan ik tijdens zijn leven ooit heb begrepen.’ De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘U werd zich dat eerst na zijn dood bewust?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof. Ze staarde voor zich uit, nadenkend, antwoordde niet. ‘Ik ben een moderne vrouw,’ zei ze na een poosje. ‘Het huwelijk heeft voor mij misschien niet dezelfde betekenis, dezelfde waarde die men er doorgaans aan hecht. Toen ik Max van Gellecom leerde kennen, leek hij mij de ideale man. Hij was zo groot, zo rijk, zo imponerend zeker van zichzelf, zo zonder zwakheden, dat ik uit pure berekening en bewondering met hem trouwde. Later bemerkte ik, dat zijn grootheid, zijn onaantastbaarheid, alleen maar zijn oorsprong vond in een verbijsterend gebrek aan liefde, aan medemenselijkheid. Hij is niet meer dan een computer, een man zonder gevoel, zonder sentiment. Vanaf het moment dat ik dat ontdekte, ben ik hem ontrouw geworden. Ik zocht en vond vluchtige contacten met andere mannen. Niet in het geniep, maar openlijk. Het betekende ook niets. Het was niet meer dan een uitdaging, een uitdaging aan Max.’ Een glimlach vol minachting gleed over haar knap gezicht. ‘Hij stond alles toe, was niet eens in staat de uitdaging aan te nemen.’ De Cock streek zich door het grijze haar. ‘Uw verhouding met Van Dinterloo, was dat ook een uitdaging aan uw man?’ Diana van Gellecom schudde triest het hoofd. ‘Ondanks mijn reputatie en ervaring, er heeft nooit iets als een verhouding tussen mij en Freek bestaan. Het was liefde, van mijn kant oprecht, zonder welke bijbedoeling dan ook. Freek was een pure tegenstelling. Wat ik aanvankelijk in Max zo had bewonderd, bezat Freek niet. Integendeel, hij was onzeker, verward, en ondanks zijn machtig verstand… een hulpeloos kind. Het was voor mij een hele ervaring hem te ontmoeten. Een verademing. Hij was zo totaal anders. Ik werd verliefd, een gevoel dat ik nog nooit had gekend.’ ‘U vroeg Freek zich te laten scheiden.’ Ze reageerde ineens heftig. ‘Natuurlijk, ik wilde met hem trouwen.’ De Cock gebaarde naar de tuin, de schilderijen aan de wand. ‘En dit alles opgeven?’ Er kwam een waakzame blik in haar ogen. ‘Ik… eh, ik was met Max wel tot een vergelijk gekomen.’ De Cock klemde zijn lippen verbeten op elkaar. ‘U wist en weet heel goed, dat Max van Gellecom nooit in een scheiding zal toestemmen. Zijn onaantastbare computer-ziel komt ertegen in verweer.’ Ze reageerde furieus. Haar neusvleugels trilden. ‘Ik had wel een oplossing gevonden.’ De Cock knikte, een grijns om de mond. ‘Moord,’ zei hij traag. Hij kwam uit zijn fauteuil overeind, breed, groot en dreigend, kwam hij op haar toe. ‘Diana van Gellecom, waar is de naakte juffer?’ Ze keek hem aan, een moment van verbijstering, angst, toen gleed ze schuin weg, slap, met een wasbleek gezicht. 13 De Cock keek vanuit de hoogte naar de flauwgevallen vrouw in de fauteuil. Hij bezag haar schouders, de armen, de rechterhand die plat in haar schoot lag. De grijze speurder vroeg zich af of hij haar te hard had aangepakt, of hij niet te veel met haar gevoelens had gespeeld. Er waren mensen die maar weinig emoties konden verdragen. Hij gebaarde wat loom naar Vledder, die gebukt naast haar zat. ‘Haal die mevrouw De Vries even op. Ze zal hier wel ergens in de buurt zijn.’ De jonge rechercheur knikte en verliet de kamer. Na een paar minuten was hij terug; mevrouw De Vries dreunend in zijn kielzog. Ze boog zich over de bewusteloze Diana van Gellecom. Daarna keek ze op. In haar helgroene ogen blonk haat, afschuw. ‘Wat hebt u met haar gedaan?’ schreeuwde ze wild. ‘Wat hebt u met haar gedaan?’ Haar hoge piepstem trilde. De Cock schudde onverstoord het hoofd. ‘Als u kalm wat eau de cologne haalt, of vlugzout. Mevrouw heeft een lichte collapse.’ Mevrouw De Vries ging dreigend voor hem staan. ‘Ik zal mij bij meneer over u beklagen. Hij heeft vrienden in de hoogste kringen.’ Ze zwaaide met een opgestoken vinger. ‘U… u met uw Amsterdamse methoden …’ De Cock pakte haar resoluut bij de arm en duwde haar de kamer uit. ‘Doe wat ik u gezegd heb,’ zei hij kortaf. Hij deed de deur achter haar dicht en liep terug naar de bewusteloze vrouw. Hij lichtte haar oogleden even op en tikte zachtjes op haar wangen. Na een paar seconden deed ze haar ogen open en keek hem aan. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze zwak. De Cock knikte haar bemoedigend toe. ‘Uh… eh, u was even weg,’ sprak hij vriendelijk. Mevrouw De Vries stoof als een wervelwind binnen. Voor Diana bleef ze staan en keek haar verwonderd aan. ‘Ik… eh, ik heb de dokter gebeld.’ Mevrouw Van Gellecom zwaaide in haar richting. ‘Bel hem af,’ zei ze kort. ‘Zeg dat het een vergissing was.’ De Cock glimlachte fijntjes. Hij vond dat haar stem in korte tijd veel aan kracht had gewonnen. Ze reden rustig over een dijkje van de oude Beemsterpolder. De Cock keek rond en genoot. Lekker onderuit gezakt gleed zijn blik over het vlakke land naar verre horizonten, naar witte wolken in het blauw. ‘Gesteld dat je uit berekening bent getrouwd,’ sprak hij plotseling hardop, ‘geef je dan een luxe leventje, compleet met fraai chalet en tuin, gemakkelijk op?’ Hij trok een bedenkelijk gezicht als gaf hij zelf het antwoord. De jonge rechercheur bromde. ‘Neem me niet kwalijk, De Cock, maar je bent een rare kerel.’ De grijze speurder keek zijn collega met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘In welk opzicht?’ vroeg hij verwonderd. Vledder zwaaide breed. ‘Wat doen we? We rijden van Amsterdam helemaal naar De Rijp om mevrouw van Gellecom naar shuto gammen-uschi te vragen en je rept tegen haar met geen woord over karate.’ De Cock schoof zijn dikke onderlip naar voren. ‘Je hebt gelijk. Ik was het ook van plan, maar het gesprek liep in een andere richting. Ik heb wel op haar handen gelet. Ik meende, dat het meshandbeentje van haar rechterhand duidelijk sterker was ontwikkeld. We kunnen Jan van Looijen wel eens vragen waartoe ze in staat is.’ Vledder lachte gnuivend. ‘Als je mij vraagt, tot heel veel, fysiek gesproken.’ De Cock knikte voor zich uit. ‘Een betoverende vrouw,’ zei hij peinzend. ‘Mijn vraag naar de naakte juffer trof duidelijk doel.’ ‘Ze viel flauw.’ De grijze speurder snoof. ‘Het was een handige ontsnapping. Typisch vrouwelijk.’ ‘Zou zij weten wie de naakte juffer is?’ De Cock knikte traag. ‘Zij weet het.’ De jonge rechercheur keek verwonderd naar hem op. ‘Zij weet het?’ herhaalde hij verward. De Cock drukte zijn oude hoedje wat omhoog. ‘Ik heb die Rolls Royce-chauffeur mijn telefoonnummer gegeven. Hij moet ons onmiddellijk waarschuwen als er iets met Van Gellecom gebeurt.’ ‘De directeur van Tropic Oil?’ De grijze speurder knikte. ‘Hij is in groot gevaar.’ ‘Uh… eh, u behandelt toch die moorden op die vrouwen?’ Het klonk wat aarzelend. De Cock keek van zijn papieren op. Voor zijn bureau stond Fred Prins, een van de jongere rechercheurs aan de Warmoesstraat, groot, fors, breed, met een wat jongensachtig gezicht. De grijze speurder maakte een nonchalant gebaartje. ‘Tot mijn spijt,’ grijnsde hij. Fred Prins glimlachte. ‘Ik heb gehoord hoe het is gegaan. Ze hebben u een beetje gelummeld.’ De Cock grinnikte. ‘Wat heet een beetje.’ Hij keek naar de jonge rechercheur op. ‘Je komt mij toch niet jouw leedwezen betuigen?’ Fred Prins schudde het hoofd en schoof een stoel bij. ‘Ik wil wel eens met u praten. Ziet u, ik heb een artikel gelezen en dat heeft mij aan het denken gezet.’ ‘Wat voor een artikel?’ De jonge rechercheur overhandigde De Cock een krant. ‘Daar staat het in. Het is een interview met een man, die al meer dan vijfentwintig jaar een fors bedrag aan alimentatie betaalt aan een vrouw, met wie hij slechts luttele jaren getrouwd is geweest. Hij heeft een hele reeks processen gevoerd om van die alimentatie verlost te worden, maar steeds verloren.’ De grijze speurder luisterde aandachtig. ‘En?’ vroeg hij gespannen. Fred Prins gebaarde. ‘Vledder heeft mij verteld dat alle slachtoffers gescheiden vrouwen waren, vrouwen die alimentatie eisten en kregen.’ ‘Dat klopt.’ Fred Prins streek met zijn hand door het donkerblonde haar. ‘Die man zei in dat interview iets, dat mij trof. Hij zei letterlijk: voor een moord krijg je in Nederland maar een paar jaar. Voor een mislukt huwelijk levenslang.’ De Cock trok denkrimpels in zijn voorhoofd. ‘Je bedoelt, het is veel voordeliger om de vrouw van wie je bent gescheiden, om te brengen, dan een leven lang alimentatie te betalen.’ Fred Prins knikte nadrukkelijk. ‘Begrijpt u, een fraai motief voor de moorden.’ De Cock lachte hem vriendelijk toe. ‘Wie is die man van het interview?’ Fred Prins pakte zijn notitieboek. ‘Ene heer Wijnperser. Ik heb zijn adres voor u opgezocht. Hij woont in de Hartenstraat drieënnegentig, op de eerste etage.’ De Cock stond op. ‘Waar is Vledder?’ ‘Beneden in de kantine.’ De grijze speurder zwaaide. ‘Roep hem.’ Hij aarzelde, keek peinzend naar Fred Prins. ‘Laat maar. Doe jij je jas maar aan. Het was ten slotte jouw idee.’ Er kwam een blijde lach op het gezicht van Fred Prins. Glunderend liep hij achter de grijze speurder naar de kapstok. ‘Waar gaan we heen?’ De Cock glimlachte. ‘Naar die meneer Wijnperser. Ik wil weten wat voor vrienden hij heeft.’ ‘Wat voor vrienden?’ De heer Wijnperser schudde het hoofd. ‘Ik heb niet zoveel ware vrienden. Ik heb wel veel sympathisanten, mannen, net als ik, die eens een afgrijselijk misdrijf begingen, ze trouwden met de verkeerde vrouw.’ De Cock grinnikte. ‘Dat is toch geen misdrijf.’ De heer Wijnperser gebaarde. ‘Het gebeurde uiteraard buiten hun schuld. Geen man stapt naar het stadhuis in de wetenschap, dat hij de verkeerde vrouw gaat trouwen. Maar als achteraf blijkt dat zijn keuze niet de juiste was, wordt hij wel beboet, zwaarder dan de grootste misdadiger. Hij krijgt levenslang.’ De Cock knikte. ‘Ik ken uw uitlatingen van een interview. U stelt ook dat het voordeliger is de ex-vrouw om te brengen.’ De heer Wijnperser trok een droef gezicht. ‘Het is eenvoudig de consequentie van onze rechtsorde. Echtscheiding is meestal een met emoties beladen zaak. Er worden vaak over en weer de bitterste verwijten gemaakt. Men geeft elkaar de schuld van de mislukking. Ik vind dit alleszins begrijpelijk. Men is verbitterd, onverzoenlijk en er ontbrandt een tweestrijd om bezittingen, de kinderen en de alimentatie. In die strijd heeft de vrouw de beste wapens. Ze liggen verankerd in de wet. De man trekt altijd aan het kortste eind. Wil hij niet voor het leven gestraft worden, dan rest hem maar één mogelijkheid… moord.’ De Cock keek hem scherp onderzoekend aan. Hij schatte hem achter in de vijftig, een kleine, wat corpulente man met vriendelijke bruine ogen in een rond vlezig gezicht. Langzaam schudde de grijze speurder het hoofd. ‘U zegt heel gevaarlijke dingen.’ De heer Wijnperser spreidde een paar korte armen. ‘Het is uiteraard niet mijn bedoeling dat alle gescheiden mannen hun ex-vrouw ombrengen. Dat is dwaas. Ik zet die zaken even naast elkaar om duidelijk te maken hoe absurd die alimentatie-plicht is. Ze is gebaseerd op een wetgeving die haar oorsprong vindt in een ver verleden. We leven nu in een moderne tijd. De vrouw is geëmancipeerd.’ Hij maakte een triest gebaar. ‘Maar de man is, was, en zal wel altijd blijven, haar slaaf.’ De Cock glimlachte. ‘Tot de dood ons scheidt.’ De heer Wijnperser snoof. ‘En dan int ze nog zijn pensioentje.’ Het klonk bitter. De Cock boog zich iets naar hem toe. ‘Houdt u ook lezingen over dit onderwerp?’ ‘Ja.’ ‘Beseft u niet, dat u wel eens mannen onder uw gehoor kunt hebben, die uit vertwijfeling uw… eh, uw drastische oplossing zouden kunnen toepassen?’ De heer Wijnperser reageerde ineens fel. ‘Ik spreek niet voor idioten.’ De Cock streek met de hand over het gezicht. ‘Weet u dat de slachtoffers van de moord-maniak, zoals de kranten hem noemen, allen gescheiden vrouwen waren?’ De heer Wijnperser keek hem secondenlang aan. Rond de mond lag een spottend lachje. ‘En moet ik mij nu moreel schuldig voelen?’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Dat, meneer Wijnperser, is een zaak van uw geweten.’ Ze liepen van de Hartenstraat via de Herengracht naar de Raadhuisstraat. Het was er druk. Achter hen schemerden vaag de contouren van de Westertoren. Met moeite bereikten ze over een zebrapad de overkant en liepen verder. Voor hen doemden de grauwe muren van het Koninklijk Paleis op. De jonge rechercheur Prins keek de grijze speurder van opzij aan. ‘Wat wilt u met de-denkbaar-meest-slechte- gescheiden-vrouw?’ De Cock glimlachte. ‘Ik wist niet goed hoe ik mij moest uitdrukken. Zie je, die heer Wijnperser is zelf gescheiden. Door zijn activiteiten heeft hij relaties met vele gescheiden mannen. Ze schrijven hem brieven en vertellen van hun leed. Wijnperser kent de problematiek als geen ander. Wat ik hem gevraagd heb, is mij een beeld te geven van een gescheiden vrouw, die alle slechte, gemene, onverzoenlijke eigenschappen in zich verenigt, die in zo’n situatie maar denkbaar is.’ Fred Prins knikte. ‘Dat begrijp ik. Maar wat wilt u met zo’n beeld doen?’ De Cock liep peinzend verder. ‘Ik heb een vaag plan. Ik weet nog niet hoe ik het zal uitwerken, of het uitvoerbaar is.’ Hij bleef plotseling staan, midden op het trottoir en zwaaide met beide armen om zich heen. ‘Ik zal deze stad van de moordenaar verlossen.’ Een paar voorbijgangers bleven staan en keken hem verwonderd aan. De Cock lachte. Hij was zijn vermoeide voeten vergeten. In een soort huppelpasje liep hij verder. Fred Prins volgde, hoofdschuddend. Vledder keek verbaasd toen hij De Cock en Prins de recherchekamer zag binnenkomen. Hij liep op de grijze speurder toe. ‘Was je met Prins weg?’ vroeg hij wat ongelovig. De Cock knikte. ‘Prins bracht mij op het spoor van een man die al jaren voor de rechten van gescheiden mannen strijdt.’ ‘En?’ De Cock grinnikte. ‘Zijn strijd duurt voort.’ Het klonk uiterst laconiek. Vledder gebaarde om zich heen. ‘Ik heb je overal gezocht. De commissaris heeft een paar maal naar je gevraagd. Hij wil je spreken.’ ‘Wanneer was dat?’ ‘Een goed half uurtje geleden.’ De Cock hing zijn oude hoedje aan de kapstok en ging de gang op. De deur van de kamer van de commissaris stond op een kier. De Cock klopte bescheiden en stapte binnen. Commissaris Buitendam wuifde met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau. ‘Ga zitten, De Cock. Hoe staat het ermee?’ De grijze speurder veinsde pure verwondering. ‘U bedoelt: hoe ik mij lichamelijk voel?’ Commissaris Buitendam glimlachte fijntjes. ‘Dat is uiteraard ook erg belangrijk, maar mijn interesse gaat natuurlijk uit naar jouw vorderingen in het onderzoek naar die vrouwenmoorden.’ De Cock schudde het hoofd. ‘Die zijn er niet. Er zijn geen vorderingen.’ Commissaris Buitendam produceerde een zoetzuur lachje. ‘U bent al bijna een week met het onderzoek bezig. U zult toch wel enige resultaten hebben geboekt?’ De Cock krabde zich achter in de nek. ‘Ik kreeg van u een maand, herinnert u zich nog, carte blanche.’ De commissaris liet het hoofd iets zakken. ‘Dat heb ik gezegd, ja. Maar de wereld kijkt naar ons. Er is bovendien een nieuw slachtoffer gevallen.’ ‘U bedoelt Josje van Aerdenhout.’ ‘Precies.’ De Cock knikte droef voor zich uit. ‘Triest, inderdaad, heel erg triest.’ Commissaris Buitendam gebaarde wat wrevelig. ‘Er zal toch snel iets moeten gebeuren.’ De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘U zegt het maar,’ sprak hij gelaten. ‘Ik werk uiteindelijk onder uw leiding.’ Het gezicht van de commissaris werd rood. ‘Dat is een ongepaste opmerking, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd. ‘Het is voor mij nu eenmaal onmogelijk om alle zaken aan dit bureau persoonlijk te behandelen.’ De Cock keek hem aan. Ineens besefte hij hoe verwaand de man was, hoe opgeblazen, hoe leeg en doorzichtig zijn pose, zijn geaffecteerde stem. ‘En dan nog iets, De Cock. Ik heb een ernstige klacht over jou ontvangen.’ ‘Van wie?’ ‘Van de heer van Gellecom.’ De Cock grijnsde. ‘Van hemzelf, of van een van zijn vrienden in de hoogste kringen?’ De Commissaris slikte. ‘Via een superieur.’ De Cock schudde bot het hoofd. ‘Die ken ik niet, ik ken geen superieure mensen.’ Commissaris Buitendam gebaarde heftig. ‘Heer van Gellecom zegt, dat jij zijn vrouw op een onwelvoeglijke wijze een verhoor hebt afgenomen.’ De Cock snoof verachtelijk. ‘Heer Van Gellecom mag blij zijn dat hij nog leeft.’ ‘Wat betekent dat, De Cock?’ De grijze speurder grijnsde. ‘Precies wat ik zeg, heer Van Gellecom mag blij zijn als hij in de komende dagen het er levend afbrengt.’ ‘Waarvan?’ De Cock klemde zijn lippen op elkaar. Voordat commissaris Buitendam iets kon zeggen, ging op zijn bureau de telefoon. Hij nam de hoorn op en luisterde. Met een wasbleek gezicht legde hij de hoorn op het toestel terug. ‘Het was voor jou,’ zei hij schor. ‘Heer Van Gellecom is met een hartaanval in een ziekenhuis in Purmerend opgenomen.’ Hij keek de grijze speurder aan. Plotseling werden zijn ogen groot. ‘Dat wist jij!’ riep hij. ‘Jij wist, dat dit ging gebeuren.’ De Cock schudde het hoofd. ‘Wat ik hiervan weet,’ zei hij traag, ‘zult u van mij nooit vernemen.’ De commissaris brieste. ‘Eruit,’ schreeuwde hij. De Cock stond op en ging. 14 De jonge Vledder lachte luid. ‘Was het weer zover? Je leert het ook nooit.’ De Cock steunde zijn hoofd in zijn handen. ‘Wat weet die man van misdaad?’ bromde hij. ‘Hij zou nog geen kleuter kunnen vatten, die uit de suikerpot snoept.’ Vledder maakte een grimas. ‘Je moet lief zijn voor je commissaris. Ik heb dat meer gezegd. Het staat trouwens in je ambtsinstructie.’ De Cock schudde droef het hoofd. ‘Ik word zo moe van die man.’ Hij zwaaide heftig. ‘Ik werk nu eenmaal niet volgens het boekje. Dat weet hij verdomd goed. Hij hoeft mij ook niet op te jagen. Als ik de dader heb, dan breng ik hem wel. En dan mag hij tot slot juichend op zijn opgeblazen borst slaan.’ Het klonk cynisch, bitter. Vledder reikte achter zich naar zijn bureau. ‘Er is een brief voor je gebracht door ene heer Wijnperser.’ De Cock pakte de enveloppe aan en scheurde hem voorzichtig open. ‘De-denkbaar-meest-slechte-gescheiden-vrouw,’ grijnsde hij. Die oude heer Wijnperser is een man naar mijn hart. Hij werkt snel.’ Hij las de brief aandachtig door en reikte hem toen aan Vledder. De jonge rechercheur liet zijn blik over de regels dwalen. Toen hij klaar was, keek hij naar De Cock op. ‘Wat is dit?’ Om de lippen van de grijze speurder dartelde een geheimzinnig lachje. Zijn ogen fonkelden kwaadaardig. ‘Als ik gelijk krijg… een nuttige instructie voor onze Diana van Gellecom.’ Vledder keek hem verward aan. ‘Een instructie?’ vroeg hij ongelovig. De Cock antwoordde niet. Hij draaide zich plotseling om en reikte naar zijn oude hoedje aan de kapstok. ‘Kom,’ riep hij opgewekt, ‘we gaan.’ ‘Waar nu weer heen?’ ‘Naar Purmerend.’ ‘Wat is er in Purmerend?’ De Cock grinnikte vrolijk. ‘Daar woont Baantjer, schrijver van politieromans.’ De jonge rechercheur reageerde verbaasd. ‘Wat hebben wij met die vent te maken?’ De Cock plantte het hoedje op zijn grijze haar. ‘Niets,’ lachte hij, ‘hoegenaamd niets. Maar in Purmerend is ook een ziekenhuis waar vanmorgen de heer Van Gellecom met een hartaanval is opgenomen.’ ‘Wat?’ De Cock knikte. ‘Het lijkt mij niet meer dan billijk, dat we naar zijn gezondheid vragen.’ Ze parkeerden hun Volkswagen onder oude beuken en sjokten naar de halfronde oprijlaan. In het midden dreven zwanen in een verstild vijvertje. Links was een verwijzing naar de polikliniek. Ze stapten aarzelend de hoofdingang binnen. De hal van het ziekenhuis was geheel verlaten. De portiersloge was leeg. Omzichtig begonnen ze een tocht door lange gangen. Het rook er naar boenwas en lysol. Uit een deur kwam een kittige verpleegster in krakend wit. De Cock klampte haar aan. ‘Wij, eh, wij zoeken een patiënt, de heer Van Gellecom.’ Hij sprak nederig, bijna verlegen. ‘Er is ons gezegd, dat hij met een hartaanval is opgenomen.’ Hij maakte een verontschuldigend gebaartje. ‘Neemt u ons niet kwalijk, dat wij hier zo ronddolen. Wij komen van ver en zijn hier niet bekend.’ Ze lachte en wees naar het einde van de gang. ‘Om de hoek, tweede deur links.’ De Cock boog dankend, het hoedje in de hand. De tweede deur links gaf toegang tot een kleine kamer met een vrij hoog raam. Eenzaam, in een groot wit bed, lag de heer Van Gellecom. De ogen gesloten. Zijn zware bril lag op het nachtkastje. Zonder die bril zag hij er veel minder imponerend uit. De Cock kuchte en de heer Van Gellecom opende de ogen. Hij scheen wat verbaasd. Zijn hand reikte naar zijn bril op het nachtkastje. ‘Wie bent u?’ Zijn stem had een autoritaire klank. De grijze speurder schonk de man zijn beminnelijkste glimlach. ‘Mijn naam is De Cock,’ zei hij vriendelijk, ‘met ceeooceekaa. En dat is Vledder, mijn collega. Wij zijn rechercheurs van professie.’ Van achter zijn zware bril keek Van Gellecom hem onderzoekend aan. ‘U bent rechercheur De Cock?’ De grijze speurder maakte een lichte buiging. ‘Om u te dienen.’ Op het gezicht van de heer Van Gellecom kwam een harde trek. ‘U heeft mijn vrouw lastig gevallen.’ De Cock glimlachte. ‘Heeft ze zich persoonlijk beklaagd?’ Van Gellecom schudde het hoofd. ‘Ik vernam uw wangedrag van mevrouw De Vries.’ De Cock trok wat nonchalant zijn brede schouders op. ‘Dat betekent niets. Mevrouw De Vries was bevooroordeeld. Ze trok daardoor een aantal verkeerde conclusies.’ De heer Van Gellecom trok zijn lippen strak. ‘Diana viel tijdens uw verhoor flauw.’ De Cock trok een ernstig gezicht. ‘Uw vrouw heeft een moeilijke periode in haar leven doorgemaakt. Een crisis. De plotselinge dood van de heer Van Dinterloo heeft haar sterk aangegrepen.’ Er kwamen blosjes op het bleke gezicht van de heer Van Gellecom. ‘Die sukkel,’ siste hij. ‘Op een of andere dwaze manier was ze erg op hem gesteld. Ze liep hem zelfs na. Onvoorstelbaar.’ De Cock knikte voor zich uit. ‘Liefde is een onvoorstelbare zaak,’ sprak hij filosofisch. ‘Ik heb begrepen, dat u haar liefde hebt verspeeld.’ De heer Van Gellecom kwam half overeind. ‘Daar heeft u geen donder mee te maken,’ brieste hij. De Cock keek hem aan. Kalm, ongeschokt. ‘Juist,’ zei hij. ‘Als u mensen op die manier blijft toespreken, zult u haar liefde nooit terugwinnen.’ De heer Van Gellecom liet zich terugvallen. ‘Bent u gekomen om mij dat te vertellen?’ De Cock glimlachte. ‘Hoe vreemd het ook klinkt, wij komen naar uw gezondheid informeren.’ De heer Van Gellecom schudde het hoofd. Om de mond lag een wrange grijns. ‘Ik denk niet dat uw bezoek mij goed heeft gedaan. U hebt mij nogal diep geschokt en dat is voor mijn ziek hart…’ De Cock wuifde afwerend. ‘Maakt u zich geen zorgen. In een paar dagen bent u weer opgeknapt. Uw hart is best in orde. Daar mankeert niets aan.’ Hij tikte met een middelvinger op zijn borst. ‘Ik bedoel die pomp van binnen.’ De heer Van Gellecom keek hem schuins aan. ‘Bent u dokter?’ vroeg hij verward. De Cock schudde het hoofd. ‘Rechercheur… om u te dienen.’ Hij draaide zich om en liep zonder verder iets te zeggen de kamer uit. Vledder volgde. Ze liepen terug naar de auto. Het was gaan stormen. De oude beuken aan de laan ruisten in de toppen. De Cock hield zijn hoedje met de hand vast. Vledder keek naar hem op, het blonde haar verwaaid voor zijn gezicht. ‘Ik vond je nogal onvoorzichtig,’ riep hij tegen de wind in. ‘De manier waarop je hem aanpakte. Een moment dacht ik dat Van Gellecom een tweede hartaanval kreeg.’ Hij lachte schaterend. ‘Dan waren de rapen wel goed gaar geweest. Mensen, mensen. Ik zie de koppen al in de kranten: geen toestemming van behandelende artsen, hartpatiënt sterft tijdens verhoor politie.’ De Cock reageerde niet. Hij liep stug door. Toen ze in de wagen zaten, keek Vledder hem aan. Hij gebaarde met beide handen naar het stuur. ‘En, waarheen?’ De Cock wreef peinzend over zijn grof breed gezicht. Hij worstelde met een ernstig probleem. Hij wilde volledige zekerheid. Zekerheid over het ziektebeeld van de heer Van Gellecom. Hij mocht nu niet falen. Zijn zorgvuldig uitgedacht plan had een grote kans van slagen, maar dan diende aan de voorbereiding niets te mankeren. Hij kende nu het geheim van de naakte juffer. Dat geheim wilde hij uitbuiten. Maar hij wist uit ervaring dat hij mensen alleen kon manipuleren, als hij hen stevig in zijn greep had. Hij schoof de mouw van zijn colbert iets terug en keek op zijn horloge. ‘Ik heb hier in Purmerend een vriend,’ sprak hij aarzelend, ‘een jonge arts, en als ik het goed heb, heeft hij nu spreekuur.’ Vledder grinnikte. ‘Wil je je eindelijk eens laten onderzoeken?’ De Cock negeerde het grapje. ‘Rietfluitstraat vijf,’ zei hij strak. ‘Het is aan de andere kant van de spoorlijn. In de wijk Wheermolen.’ Hij liet zich wat onderuit zakken. ‘Ik hoop, dat Jan bereid is.’ Ze reden driemaal verkeerd. In de Purmerendse wijk Wheermolen leken alle huizen en straten op elkaar. Toen ze uiteindelijk de Rietfluitstraat hadden gevonden, zette de jonge Vledder de Volkswagen tegen de rand van het trottoir en stapten ze uit. Voor het tuintje van nummer vijf bleven ze staan. Het was een fraai eengezinshuis van gele baksteen. ‘J. C. A. M. van Aken, arts,’ stond er op een bord aan de gevel. En daaronder de reeks uren, waarop de dokter te consulteren was. Een knappe assistente wees naar een peuterig wachtkamertje op de eerste etage. Er zaten een paar vrouwen, sommige met kinderen op hun schoot. Vledder en De Cock namen zwijgend plaats en wachtten tot ze aan de beurt waren. De grijze speurder nam een boekje van een tafeltje met lectuur. Het waren moppen van Max Tailleur. Hij begon te lezen. Soms glimlachte hij blij. De grappen van Tailleur tilden hem minutenlang boven de gruwelijke realiteit van zijn beroep. Toen het vijfde belletje had geklonken, gingen ze naar binnen. Dokter van Aken keek wat verschrikt op. Toen hij de grijze speurder herkende, kwam hij kwiek achter zijn bureau vandaan en schudde hem hartelijk de hand. ‘Wat een verrassing,’ riep hij blij. ‘Wat doe je in ons omstreden Purmerend.’ Er was een herkenbaar zuidelijk accent. De Cock lachte. De hartelijke begroeting verwarmde zijn gemoed. Hij wees vrolijk opzij. ‘Dat is Vledder. Ik heb je al veel over hem verteld.’ Dokter van Aken schudde ook de jonge Vledder de hand. Zijn vriendelijk gezicht straalde. ‘Hoe kom je hier terecht? Ben je hier voor zaken?’ De grijze speurder ging op de patiëntenstoel zitten. De diepe lijnen van zijn grof gezicht lagen in een ernstige plooi. ‘Ik ben naar je toegekomen om jouw persoonlijke medewerking te vragen.’ De jonge dokter keek hem verrast aan. ‘Mijn medewerking?’ vroeg hij verward. ‘Ik ben een simpele huisarts, geen patholoog-anatoom.’ De Cock schudde het grijze hoofd. ‘Die heb ik ook niet nodig.’ Hij zweeg even, zocht naar de juiste woorden. ‘Hier in het ziekenhuis van Purmerend is vanmorgen ene heer Van Gellecom voor een hartaanval ter observatie opgenomen. Ik weet niet wie die diagnose heeft gesteld. Volgens mij is ze onjuist.’ Hij zuchtte diep. ‘Maar daar gaat het mij niet om. Ik zou het zelfs een gunstige ontwikkeling vinden als een ieder — ook de heer van Gellecom — blijft denken, dat het een hartaanval is. Ik, voor mijzelf, wil de zekerheid dat er aan zijn hart niets mankeert. Ik wil een monster van zijn urine.’ De jonge dokter trok glimlachend zijn schouders op. ‘Dat is voor jou toch heel eenvoudig. Je gaat naar het ziekenhuis en eist het op.’ De Cock schudde droef het hoofd. ‘Dan moet ik het langs de officiële weg doen. En daarvoor heb ik te weinig bewijzen en te weinig gronden. Dat lukt mij niet en bovendien wil ik dat niet. Ik wil het entre nous. Het is voor mij een… eh, een persoonlijke informatie. Beslist niet meer. Het ligt niet in mijn bedoeling het — hoe dan ook — gerechtelijk te gebruiken.’ ‘Wat moet ik doen?’ De grijze speurder slikte. ‘Ik wil, dat jij mij dat monstertje urine bezorgt.’ De jonge dokter kleurde een beetje; speelde met de stethoscoop om de hals. ‘Ik weet niet,’ sprak hij aarzelend, ‘wie van mijn geachte collegae in Purmerend de heer van Gellecom behandelt.’ De Cock spreidde beide armen. ‘Het kan mij niet schelen hoe je het doet. Als het maar urine is van die van Gellecom. Het moet voor jou niet moeilijk zijn. Je hebt ongetwijfeld relaties in het ziekenhuis.’ Hij keek bijna smekend naar de jonge dokter op. ‘Je doet er toch niemand kwaad mee. De urine van die man wordt anders gewoon weggegooid. En mij zou je er geweldig mee helpen.’ Dokter van Aken staarde een tijdje peinzend voor zich uit. ‘Wat denk je in die urine te vinden?’ ‘Colchecine.’ De adamsappel van de jonge dokter wipte op en neer. Met verbaasde ogen staarde hij de grijze speurder aan. ‘Dat is een zwaar vergif.’ De Cock knikte gelaten. ‘Heel juist… een zwaar vergif.’ Ze reden terug naar Amsterdam. Het werd al donker. Het water van het Noordhollands Kanaal glinsterde langs het Jaagpad. De felle wind joeg het schuimend op. Vledder zat aan het stuur. Op het gezicht van de jonge rechercheur lag een norse trek. Hij had, als zo vaak, het gevoel dat hij erbuiten stond, dat hij met het hele onderzoek niets te maken had. Het bezorgde hem onbehagen, stemde hem triest en maakte hem wrevelig. Hij kende de grijze speurder al zoveel jaren en wist, dat hij zijn ‘weten’ had opgebouwd uit opmerkingen, waarnemingen en toespelingen, die hij ook zelf had gevolgd. Soms dacht hij, dat hij alles begreep, of net als De Cock in het duister tastte. Maar steeds weer bleek, dat de grijze speurder hem een stap voor was. Meer wist. Hoezeer hij ook op zijn oude leermeester was gesteld, het verdriette hem meer dan hij ooit wilde toegeven. Hij keek opzij naar het brede grove gezicht, dat hem zo vertrouwd was. Een snaar van vertedering trilde in zijn jonge hart. Het gevoel van onbehagen week, maakte plaats voor bewondering. ‘Die dokter Van Aken was maar moeilijk op gang te brengen,’ merkte hij op. De Cock schoof zijn hoedje naar achteren. ‘Jan is een fijne vent en een goede arts. Ik heb wel begrip voor zijn bedenkingen. Hij is nog niet zo gewend aan samenzweringen, zoals wij.’ De grijze speurder gniffelde. ‘Ten slotte zijn Aken en Keulen ook niet op een dag gebouwd. Het komt wel. Als ik morgen de uitslag maar heb.’ Hij zweeg even, drukte zich wat omhoog. ‘Die flat van Sylvia van Regensbergen, hebben wij die al vrijgegeven?’ ‘Je bedoelt die flat in de Bijlmermeer?’ ‘Ja, waar wij met behulp van Handige Henkie ons eerste slachtoffer vonden.’ De jonge rechercheur schudde het hoofd. ‘Bij mijn weten is die nog steeds verzegeld.’ ‘Mooi, we zullen zien dat de flat morgenavond een nieuwe bewoonster krijgt.’ Vledder keek hem met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Een nieuwe bewoonster?’ herhaalde hij verbaasd. De Cock knikte. ‘Precies.’ ‘Wie?’ De grijze speurder draaide zich glimlachend naar hem toe. ‘Dat, beste Dick, wordt een verrassing.’ Ze reden uit de IJtunnel, langs de Prins Hendrikkade en het Oosterdok naar het Centraal Station. Op het Damrak wierpen de lichtreclames felle kleuren op het natte wegdek. Via de Dam, achter het monument om, reden ze de Warmoesstraat in. Het was druk op het politiebureau. Een verslaafde hing verdoofd op de bank in de hal. Voor de balie verdrongen strijdende hoertjes elkaar om aan de wachtcommandant hun grootste gelijk te betuigen. Een buitenlandse hippie zat verveeld op haar rugzak. Vledder en De Cock gingen het rumoer voorbij. Toen de wachtcommandant hen zag, schreeuwde hij: ‘Boven zit een man op jullie te wachten.’ De Cock gebaarde dat hij het had begrepen. Ze liepen de twee trappen op. Voor de deur van de recherchekamer stond een grote brede man met lange armen en wijd uitstaande voeten. De Cock herkende hem direct. Glimlachend liep hij op hem toe. ‘Goedenavond, heer Roozenblad.’ De man drukte de grijze speurder spontaan de hand. ‘Ik kom u nog even bedanken.’ Ze liepen de recherchekamer binnen. ‘Voor de kinderen. Ik had ze weer gauw bij mij.’ De Cock gebaarde naar een stoel. ‘Hebben ze de dood van hun moeder al verwerkt?’ Roozenblad trok zijn kolossale schouders op. ‘Och, ze hebben er, geloof ik, nog niet zoveel erg in. Ze zagen haar toch al weinig.’ Hij schoof wat verlegen op zijn stoel heen en weer. ‘Ik heb gehoord, dat haar vriendin ook is vermoord.’ De Cock knikte. ‘Josje van Aerdenhout.’ Charles Roozenblad plukte nerveus aan zijn brede kin. ‘Ik ben eigenlijk gekomen om mijn hulp aan te bieden. Ziet u, ik heb niet altijd mooi over mijn vrouw gedacht. Dat was ze misschien ook niet waard. Maar nu heb ik er zelf toch wel moeite mee.’ ‘Met haar dood?’ Charles Roozenblad knikte traag voor zich uit. ‘Ze was tenslotte de moeder van mijn kinderen en… eh, ik… eh, ik heb toch veel van haar gehouden.’ Er blonk een traan in zijn ogen. ‘Zo’n moordenaar, zo’n vent moet toch gepakt worden. Dat moet toch. Hij mag toch niet…’ Roozenblad slikte, maakte zijn zin niet af. ‘Ik weet hoe druk jullie het hebben en ik heb nog wel eens wat tijd over. Ik zou misschien voor jullie iets kunnen uitzoeken, posten, of wat dan ook. Begrijpt u, als een soort nagedachtenis aan… aan haar.’ De Cock boog zich naar hem toe. ‘Dat is een prachtig aanbod,’ sprak hij ontroerd. ‘Ik zou er ook graag gebruik van maken. Maar het is mij niet toegestaan. Er zijn te veel risico’s aan verbonden. Aan die gevaren kan en mag ik u niet blootstellen. Nu hun moeder er niet meer is… uw kinderen hebben u te hard nodig.’ Charles Roozenblad stond op. ‘Toch sta ik tot uw beschikking. U weet waar ik te bereiken ben.’ De Cock knikte en schudde hem tot afscheid de hand. Charles Roozenblad sjokte de kamer uit. De grijze speurder keek hem na. Peinzend. Bij de deur riep hij hem terug. ‘Heer Roozenblad… hoe goed was Diana van Gellecom in karate?’ Ze gingen het bureau uit en liepen door de Lange Niezel. De etalages van de sex-shops trokken veel bekijks. Vledder bromde: ‘Een rare kerel, die Charles Roozenblad. Toen zijn vrouw pas was vermoord, mochten we hem niet eens condoleren. Nu zou hij wel een monument voor haar willen oprichten.’ De Cock waggelde naast hem voort. In zijn zo typische slenterpas kwam hij snel vooruit. Hij blikte opzij naar Vledder. ‘Heb je mr. Hazenberg gebeld?’ ‘Ja.’ ‘En… komt hij naar het café van Smalle Lowietje?’ Vledder knikte. ‘Hij zou er binnen een half uur zijn.’ ‘Had hij geen bezwaren?’ De jonge rechercheur grinnikte. ‘Hele bergen, hij kon geen tijd vrijmaken… het was beter, dat wij bij hem thuiskwamen, het was bepaald ongebruikelijk… het café van Smalle Lowietje lag in zo’n ongure buurt…’ ‘En toen?’ Vledder lachte. ‘Toen heb ik hem gezegd wat jij zei, dat ik hem zeggen moest… ‘als-je-niet-komt, schuift-De-Cock jou-de-tien-vrouwenmoorden-in-je-fraaie-wildlederen-schoenen.’ De jonge rechercheur gebaarde vrolijk. ‘Toen capituleerde hij.’ Ze liepen een tijdje zwijgend naast elkaar voort. Plotseling keek Vledder naar zijn oude leermeester op. ‘Kan je dat?’ riep hij ongelovig. ‘Wat?’ ‘Hem die tien moorden in de schoenen schuiven?’ De Cock antwoordde niet. Hij staarde voor zich uit naar de obscene taferelen aan de gevel van Casa Erotica. Zijn gezicht was een stalen masker. 15 Het was fraai zomers weer. Storm en regen waren naar andere depressiegebieden uitgeweken. Een vriendelijk zonnetje stond hoog aan de hemel. Statige cumuluswolken dreven als trotse zwanen in het blauw. Een zacht, koel briesje streek langs de uitgestrekte gaanderijen. De Cock had geen oog voor de wijdse blik, die de negende verdieping hem bood. Hij drukte zijn oude hoedje wat dieper op het hoofd en keek naar de nummering. Bij nummer 784 bleef hij staan. Op de deur was een lichtmetalen schildje met ‘sylvia van regensbergen’ in kleine zwarte letters zonder kapitalen. De jonge Vledder verwijderde het touw en de lak van de verzegeling. Daarna ging hij naar binnen. De Cock tastte in de zak van zijn jas en nam daaruit het schildje, dat hij die morgen had laten maken. Hij schroefde ‘sylvia van regensbergen’ los. Op dezelfde plaats hing hij het nieuwe schildje. Voor zijn ongeoefende handen was het nog een heel karwei. Toen hij het klaar had, bekeek hij het van een afstand. ‘Diana van Gellecom’, las hij. Om zijn lippen danste een zoete grijns. Vledder kwam weer naar buiten. Hij bewonderde het nieuwe schildje aan de deur. ‘Komt ze echt?’ De grijze speurder knikte. ‘Ik ben vanmorgen bij haar geweest. Toen ik haar alles had verteld wat ik wist, stemde ze toe.’ ‘Zonder slag of stoot?’ De Cock schudde het hoofd. ‘Ze huilde erbarmelijk. Diana van Gellecom is niet die wereldse, ongevoelige vrouw die haar onstuimig gedrag doet vermoeden. Ik had zelfs met haar te doen vanmorgen.’ ‘Weet Van Gellecom…’ De Cock schudde opnieuw het hoofd. ‘Hij mag er voorlopig niets van horen. Hij zou het beslist verbieden. Met de hulp van Jan van Aken houden we hem nog wel een paar dagen in het ziekenhuis.’ Vledder keek peinzend voor zich uit. ‘Als ze vanavond komt, moeten wij binnen de boel wel een beetje opruimen. Er kleeft nog bloed aan het tapijt. Bovendien zijn er tal van zaken, die aan de dode Sylvia van Regensbergen herinneren. Die moeten er zoveel mogelijk uit.’ De Cock knikte zuchtend. Hij voelde zich vreemd, verward. Nu het drama zijn ontknoping naderde, bekroop hem een groot gevoel van onzekerheid. Hij wist welke risico’s hij en anderen namen. De verantwoording drukte op hem als een loden last. De grijze speurder liep achter Vledder aan naar binnen en bekeek het interieur. Hij bedacht, dat het niet meer dan zeven dagen geleden was, dat hij en Vledder hier het verminkte lichaam van de bekoorlijke Sylvia van Regensbergen hadden ontdekt. Dat was voor hen het begin geweest… het begin van een week met stormachtige ontwikkelingen. Wist hij werkelijk wie de dader was? Kende hij de man, die nu al tien vrouwen om het leven had gebracht? En zou hij komen, vanavond, voor zijn elfde slachtoffer? De Cock zuchtte opnieuw. Om precies acht uur stapte ze binnen; een klein valiesje in de hand. Ze zag er betoverend uit in een violetkleurig broekpak, waarop een uitbundig geknoopte witzijden sjaal van uitzonderlijke afmetingen. Het goudblonde haar golfde losjes over de schouders. Achter haar kwam Fred Prins. De Cock had niets aan het toeval overgelaten en de jonge rechercheur naar De Rijp gestuurd om haar te halen. Bovendien had hij er Prins graag bij. De jonge rechercheur was groot en sterk en had jarenlang karatelessen gevolgd. Die middag nog had Jan van Looijen hem in zijn school geleerd hoe men zich het beste tegen een shuto gammen-uschi kon verdedigen. De begroeting was vormelijk, bijna stijf, leed duidelijk onder een al tastbare spanning. Diana van Gellecom zette haar valiesje op tafel en knoopte haar sjaal los. Ze stapte op De Cock toe. ‘Hoe laat denkt u, dat hij komt?’ De grijze speurder maakte een weifelend gebaartje. ‘Het is moeilijk dat precies te zeggen. Ik schat zo rond de klok van tien, elf. Als het goed donker is. Eerder komt hij beslist niet.’ Diana van Gellecom keek hem verrast aan. ‘Waarom zijn we hier dan al zo vroeg?’ Ze blikte om zich heen. Haar knap gezicht betrok. ‘De inrichting kan mij niet bekoren,’ zei ze verveeld. Ze trok haar schouders op en huiverde. ‘Het is hier kil en ongezellig.’ De Cock likte aan zijn droge lippen. ‘U bent hier niet op een gezelligheidsparty,’ zei hij hard. ‘Ik had voor dit doel weinig keus.’ Ze liep bij hem vandaan, soepel, gracieus, en ging in een van de fauteuils zitten. De grijze speurder keek naar Prins en Vledder. Met hun armen gevouwen voor de borst leunden ze tegen de wand. Hun gezichten stonden strak, somber. ‘We moeten alles nog eens nauwkeurig doornemen,’ begon De Cock. ‘De moeilijkheid is, dat wij Diana maar weinig bescherming kunnen bieden. Als de moordenaar niet de overtuiging heeft dat zijn slachtoffer alleen is, slaat hij niet toe. Diana is vooral in de beginfase geheel op zichzelf aangewezen. Ik vertrouw daarbij een beetje op de kennis van karate, die Jan van Looijen haar heeft bijgebracht. Prins zal haar straks nog voordoen hoe ze zich het beste tegen een shuto gammen-uschi kan verweren. Reeds de nihon nukite, die inleidende aanval op de ogen moet voorkomen worden.’ De grijze speurder zweeg. Hij wreef met zijn hand over zijn breed gezicht. Hij besefte plotseling in alle duidelijkheid welke gevaren de jonge vrouw liep. Hij vroeg zich af of hij het kon doen, of het moreel, ethisch verantwoord was, dat hij haar voor dit doel gebruikte. Wat was belangrijker: het leven van deze vrouw, of het vatten van de moordenaar, die — en daarvan was De Cock overtuigd — steeds opnieuw zijn slachtoffers zou zoeken. Waar lag het accent? Hij stapte langzaam op haar toe en hurkte bij haar neer. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Diana,’ zei hij zacht, ‘je kunt je nog terugtrekken.’ Ze keek hem aan. Secondenlang. Haar gezicht zag bleek. Ze schudde langzaam het hoofd. ‘Nee, De Cock, ik trek mij niet terug. Nu niet meer.’ De grijze speurder kwam overeind. Hij legde vertrouwelijk een hand op haar schouder en knikte haar bemoedigend toe. ‘Dan zal ook ik mij aan mijn woord houden.’ Haar ogen werden ineens vochtig. Even leek het alsof de emoties haar overmanden, maar ze herstelde zich. Een matte glimlach gleed langs haar lippen. ‘Uh… eh, u bent verzekerd van mijn dankbaarheid.’ Fred Prins kwam van de wand vandaan. Hij wees met gestrekte arm naar de deur van het portaal. ‘Wat kunnen we doen als hij direct toeslaat? Ik bedoel… onmiddellijk nadat hij is binnengelaten?’ De grijze speurder gebaarde met beide handen. ‘Ik vertrouw op de moordenaar.’ Hij klonk vreemd, haast cynisch. Fred Prins reageerde verbaasd. ‘Vertrouwen op de moordenaar?’ vroeg hij verward. De Cock knikte gelaten. ‘Op zijn modus operandi, zijn vaste patroon van handelen. Ik had dit anders nooit aangedurfd. De moordenaar sloeg nooit plotseling toe. Alle slachtoffers werden in hun woonkamer gevonden. Daar werden ze ook gedood. Vermoedelijk eerst na een kortere of langere woordenwisseling. Tot aan de woonkamer is Diana betrekkelijk veilig.’ Fred Prins gebaarde. ‘Hoe weet je, dat hij pas komt nadat het donker is?’ De Cock glimlachte. ‘Een zeer goede vraag.’ Hij wuifde om zich heen. ‘Bij de moorden die wij ontdekten, brandde in de woningen steeds de verlichting.’ Hij wendde zich tot Vledder. ‘Jij hebt het dossier gelezen. Dat was, naar ik meen, bij die overige moorden ook het geval.’ Vledder knikte voor zich uit. ‘Je hebt gelijk. Steeds was het licht aan.’ De Cock streek met zijn vinger langs zijn wat platte neus. ‘Geen van de slachtoffers werd in nachtgewaad gevonden. Ze waren normaal gekleed. Wanneer we beide feiten samenbinden, kunnen we daaruit de conclusie trekken dat de moordenaar steeds kwam na het donker worden en voor het slapen gaan.’ Hij grijnsde breed. ‘Tien, elf uur is dan een redelijke tijd.’ Ze hadden al ruim twee uur hun min of meer strategische posities ingenomen. De flat bood niet zo bar veel mogelijkheden. De bedoeling was de moordenaar bij verrassing te overmeesteren. Maar dan wel in een situatie die onweerlegbaar duidelijk was. Er mochten geen vraagpunten overblijven. Vanaf de plek, waar hij zat, had De Cock een redelijk goed zicht op de woonkamer. Ze hadden daarvoor de schemerlamp en de fauteuils nog iets verschoven. Door het geribde glas van de haldeur kon hij Diana van Gellecom zien. Met de handen gevouwen voor zich uit, liep ze ijsberend heen en weer. Soms wierp ze het hoofd even achter in de nek en zwaaide met het lange haar. Uitingen van grote spanning en nervositeit. Verderop, dichter bij de deur, hoorde hij de ademhaling van Vledder. Het was een geluid, dat hij kende. Hun gezamenlijke strijd tegen de misdaad had hen al dikwijls in vergelijkbare situaties gebracht. De Cock hoopte dat de jonge Vledder zich zou kunnen beheersen, dat hij het moment van zijn optreden juist koos. Fred Prins zou hem bijstaan. Zijn lichaamskracht en kennis van karate moesten de aanval beslissen. De grijze speurder keek op zijn horloge. De tijd vergleed traag. Minuten leken uren. Ineens ging de bel. Het geluid verraste hem volkomen. Hij keek door de haldeur en zag dat Diana van Gellecom verstijfde. Hij bad dat ze stand hield, dat ze de kracht en de moed had om open te doen. Er vergleden seconden, toen stapte ze weg… buiten zijn gezichtsveld. De Cock luisterde gespannen. Hij hoorde het klikken van het slot. Een mannenstem, het nerveuze weerwoord van Diana. Hij kon niet verstaan wat ze zei. Hij hoorde slechts de toon… de angst die meetrilde. De buitendeur viel dicht, de portaaldeur ging piepend open en Diana van Gellecom kwam weer in het beeld. Voor haar stond een man. Hij was middelgroot, ongeveer een meter zeventig, met iets gebogen rug en te lange armen, waardoor de gestalte een wat sullige aanblik bood. De Cock hoorde hoe verderop de ademhaling van Vledder versnelde. Hij bleef kijken, gespannen, het beeld van de man en de vrouw achter het glas fixeerde zijn netvlies. Twee babbelende mensen, het leek zo vredig, zo alledaags, zo ver van misdaad, dat hem het gevoel bekroop om aan die hele maskerade een eind te maken. Plotseling deed de man een stap terug, nam een houding aan die hij kende… kende van de demonstraties van Jan van Looijen. De haldeur bonsde open en Vledder stoof toe. De man leek verrast. Even maar. Een moment. Toen duwde hij met grote kracht Vledder van zich af en vluchtte. Ineens raakte voor De Cock alles in een stroomversnelling. Voor hem uit deinde Fred Prins, groot, breed, in een woeste galop. Hij wierp een snelle blik op Diana van Gellecom. Ze zat bleek, verdoofd in een fauteuil. Hij rende naar buiten. Hij zag de man… vluchtend voor Vledder en Prins uit. Hij zag hoe de man ineens stopte, de leuning van de balustrade greep, hoe hij in een wilde sprong omhoogwipte. Naast hem snerpte een gil. Diana van Gellecom klampte zich aan hem vast. Verbijsterd keken ze toe. Een angstige doodskreet weerkaatste tegen de flatgebouwen rondom, resoneerde in een verwarrende echo. De Cock sloot de ogen. De klap, die volgde, dreunde in zijn oren. Toen het geluid was verstomd, duwde hij Diana naar binnen en liep de gaanderij op. Prins en Vledder leunden over de balustrade op de plek, waar de man seconden tevoren nog had gestaan. Verslagen keken ze naar beneden. De Cock wreef met de rug van zijn hand over het klamme voorhoofd. Hij voelde zich moe en oneindig triest. Hij had dit einde niet gewild. ‘Bel de geneeskundige dienst,’ zei hij mat. ‘En zeg, dat ze haast maken.’ Met gebogen hoofd liep hij naar de lift. Buiten sjokte hij naar de plek, waar hij het slachtoffer vermoedde. Hij knielde bij hem neer en voelde de pols. De man leefde nog. Fred Prins bukte naast hem. ‘Ken je hem?’ De Cock knikte. ‘Gajus van Leeuwen,’ zei hij traag, ‘de oudste klerk van mr. Hazenberg.’ 16 De Cock had hen beiden uitgenodigd voor een soort slotakkoord bij hem thuis. Hij deed dat altijd. Wanneer een onderzoek zijn einde had gevonden, gaf hij uitleg over het hoe en waarom van de gebeurtenissen, over zijn eigen inbreng en inzichten. Hij had er dit keer veel moeite mee en bepeinsde hoe hij het allemaal zou vertellen. Carte blanche had commissaris Buitendam hem gegeven… binnen het kader van de wet. En juist met dat laatste had hij altijd zoveel moeite. Recht was voor hem niet altijd dat wat in wetboeken is te vinden. Hij had zo zijn eigen gevoel voor rechtvaardigheid. Hij hoopte, dat Prins en Vledder dat gevoel met hem zouden delen. Maar hij was er niet gerust op. Hij pakte een fles fijne cognac en schonk diepbolle glazen in. Onderwijl keek hij naar de beide jongemannen. Ze zaten onwennig in hun fauteuil. Op hun gezicht lag onrust, spanning. Hij wist, dat tal van vragen op hun lippen brandden. Rond het rechteroog van Vledder waren gele en dieppaarse verkleuringen, de plaats waar Gajus van Leeuwen hem met een karateslag aan het hoofd trof. De jonge rechercheur tastte met een bevende hand naar de gekwetste plek en bromde: ‘Wat was die vent snel. Ik had die tik al te pakken, voor ik nog bij hem was.’ De Cock zette de fles cognac weg. ‘Gajus van Leeuwen is dood,’ zei hij strak. De beide jonge rechercheurs veerden uit hun fauteuil omhoog. ‘Dood?’ herhaalden ze in koor. De grijze speurder knikte traag. ‘Hij is toch nog vrij vredig ontslapen. Vannacht om drie uur. Hij had ook vrijwel geen kansen meer. Het mag gewoon een wonder heten dat hij in eerste instantie de val overleefde. Hij had vele ernstige fracturen en vitale organen waren onherstelbaar beschadigd.’ Vledder keek hem aan. ‘Was je erbij?’ De Cock staarde voor zich uit. In zijn ogen lag een droeve blik. ‘Samen met zijn oude moeder. Ze was de enige, met wie hij nog contacten onderhield. We zaten aan zijn bed, toen hij na een moeizame bekentenis de ogen sloot en zachtjes heenging.’ Vledder slikte. ‘Heeft hij alle moorden bekend?’ ‘Ja, alle tien.’ Op het jonge gezicht van Fred Prins kwam een wat verwrongen grijns. ‘Maar waarom?’ riep hij uit. ‘Wat hadden al die moorden voor zin?’ De Cock gebaarde met beide handen. ‘Wraak… of misschien kun je beter spreken van een kruistocht.’ ‘Een kruistocht?’ Vledder knikte begrijpend. ‘Een eenzame kruistocht tegen vrouwen die hun man vernederen tot slaaf.’ Fred Prins grinnikte vreugdeloos. ‘Pleegde hij daarvoor al die moorden?’ In zijn stem trilde ongeloof. De Cock streek met zijn hand over het grijze haar. ‘Ik heb nog een tijdje met zijn oude moeder gesproken. Een lieve vrouw, die er erg veel verdriet van had, dat haar enige zoon als maniak-moordenaar was ontmaskerd. Gajus van Leeuwen was zelf het slachtoffer van een vrouw, die hem verliet en hem gerechtelijk dwong tot een fors bedrag aan alimentatie. Er waren twee kinderen. Ze hield ze bij hem weg. Bovendien prentte ze die kinderen stelselmatig in, dat hun vader maar een waardeloze nietsnut was, met wie ze beter geen contact konden hebben. Zelf verwaarloosde ze die kinderen en onderhield relaties met tal van mannen, van wie ze geld ontving. Ze leefde in weelde en ontucht, terwijl Gajus, gebukt onder de alimentatieplicht, slechts een schamel bestaan restte. De gevoelige en toch ook wel wat onevenwichtige man kon dat maar moeilijk verkroppen. Er ontwikkelde zich bij hem een haat tegen vrouwen. Hij sloot zich af en vermeed vrijwel elk sociaal contact. De tragiek is, dat hij op aanraden van zijn oude moeder naar een club ging waar karatelessen werden gegeven. Ze zag de vereenzaming van haar jongen met lede ogen aan en wilde hem weer in het leven terugbrengen.’ De grijze speurder sloot even de ogen. ‘Gajus van Leeuwen,’ ging hij droef verder, ‘was een goede leerling. Hij maakte op de karate-club snel vorderingen en besefte ineens zijn eigen kracht. Ik denk, dat toen bij hem het plan is gerijpt…’ De Cock maakte zijn zin niet af. Hij reikte naar het diepbolle glas op tafel. Bijna teder omsloot hij het met beide handen en verwarmde de cognac. Daarna dronk hij met kleine teugjes, liet het vloeibaar fluweel langs zijn droge keel glijden. Mevrouw De Cock kwam uit de keuken. Ze begroette de beide jonge rechercheurs uiterst hartelijk. Daarna keek ze wat verbaasd om zich heen. ‘Is Robert Antoine van Dijk er niet bij?’ Vledder schudde het hoofd. ‘Robert Antoine is niet meer bij ons.’ ‘Niet meer bij de politie?’ ‘Nee. Robert heeft een baan gekregen bij een grote bankinstelling. Ik weet niet precies wat hij doet. Ik dacht iets in public-relations.’ Mevrouw De Cock glimlachte. ‘Daar lijkt hij mij uitermate geschikt voor.’ De Cock lachte. ‘Dat denkt de bank ook. Anders hadden ze hem die baan niet aangeboden.’ Het gezicht van mevrouw De Cock betrok. ‘Ik vind het toch wel jammer. Ik mocht hem wel. Hij was vriendelijk en zeer voorkomend. Hij zag er ook altijd zo keurig uit, droeg van die mooie kostuums, in fraaie pasteltinten.’ Fred Prins hoorde het onbekommerde babbeltje met gemengde gevoelens aan. Hij was te ongedurig om ernaar te luisteren en te ongeïnteresseerd om eraan deel te nemen. Hij boog zich voorover naar de grijze speurder. ‘Daar,’ gebaarde hij wat wrevelig, ‘bij het flatgebouw, toen wij samen bij hem neerknielden, wist u al wie hij was. U kende zijn naam.’ De Cock knikte gelaten. ‘Gajus van Leeuwen… oudste klerk van mr. Hazenberg.’ De jonge rechercheur keek hem onderzoekend aan. ‘Hoelang kende u de moordenaar al?’ De grijze speurder plukte aan zijn onderlip. ‘Bedoel je: wanneer ik hem voor het eerst ontmoette?’ Fred Prins schudde het hoofd. ‘Wanneer rees bij u het vermoeden, dat juist hij verantwoordelijk was voor die moorden op vrouwen?’ De Cock wuifde wat nonchalant voor zich uit. ‘Het zal, denk ik,’ sprak hij voorzichtig, ‘zo’n dag of twee, drie geleden zijn geweest, dat ik vermoedde dat het klerk Van Leeuwen was.’ ‘Zolang?’ De grijze speurder glimlachte verontschuldigend. ‘Tussen vermoeden, weten en bewijzen liggen diepe kloven. Het was niet eenvoudig die te overbruggen.’ Vledder grinnikte ongelovig. ‘We hebben in ons hele onderzoek nog nooit een woord met die Gajus van Leeuwen gesproken,’ riep hij uit. ‘We hebben hem slechts een keer gezien, in de hal van het kantoor van mr. Hazenberg, toen hij ons aandiende.’ ‘En?’ Op het gezicht van Vledder verscheen een grijns. ‘Waar haalde je dat vermoeden vandaan?’ De Cock gebaarde met beide handen. ‘Niet zo haastig. Laten we eerst teruggaan naar de dood van Sylvia van Regensbergen… of beter naar het moment dat wij haar verminkt lichaam in haar flat in de Bijlmermeer aantroffen. Toen wij onze bevindingen rapporteerden, meende commissaris Buitendam, dat Vledder en ik op eigen houtje een spoor naar de maniak-moordenaar hadden gevonden. Hij beraadslaagde met de hoofdcommissaris, die mij prompt het gehele onderzoek opdroeg. Ik was daar uiteraard niet blij mee. Nu de maniak-moorden zijn ontrafeld en de moordenaar voor zijn hemelse rechter staat, zullen ze elkaar over en weer wel vriendelijke schouderklopjes geven en menen, dat die opdracht een goede zet was.’ Hij zweeg even, zwaaide heftig. ‘Maar hun conclusie was onjuist. Het was puur toeval, dat wij het achtste slachtoffer vonden. Ons voorafgaande onderzoek had met de maniak-moorden niets uitstaande.’ Vledder schoof naar het puntje van zijn fauteuil. ‘En de naakte juffer dan?’ De Cock schudde het hoofd en krabde zich verlegen achter in de nek. ‘Ik wil het geheim van de naakte juffer nog niet onthullen. Ik bewaar dat tot straks. Je zult dan horen hoe ik van mijn positie misbruik heb gemaakt.’ ‘Misbruik?’ De Cock wuifde het weg. ‘Het is nog niet aan de orde.’ Fred Prins keek de grijze speurder schuins onderzoekend aan. ‘Het hele korps sprak er over. Je kwam door die opdracht van de hoofdcommissaris bepaald wel in een moeilijke positie te verkeren.’ ‘Je bedoelt, dat na het falen van de moordbrigade nu mijn reputatie als speurder op het spel stond?’ ‘Precies.’ De Cock trok zijn schouders op en glimlachte. ‘Ik heb mij daar nooit zo erg om bekommerd. Uiteraard was ik erop gebrand de zaak te ontrafelen… de moordenaar te vinden. De moordbrigade had in deze affaire met heel veel mensen heel veel werk verricht. Ik weet hoe ze dat doen. Erg consequent, minutieus. Nog op de avond van de dag waarop aan de Nieuwe Zijds Kolk Antoinette van Deijl werd gevonden, brachten ze ons het dossier. Tot Vledders verbazing en ergernis wilde ik dat dossier niet inzien. Ik wil dit nog even nader verklaren. Ik heb in het verleden meer dossiers van de moordbrigade gelezen. Mijn ervaring is, dat ze door hun volledigheid vaak zo ontmoedigend zijn. Na het lezen vraagt men zich in vertwijfeling af: wat moet ik nog? Alles is al gedaan. Ik wilde per se niet ontmoedigd worden. Ik wilde niet weten hoe de gevonden sporen steeds tot niets leidden… hoe het onderzoek vastliep.’ Vledder lachte. ‘Toch heb je er veel plezier van gehad, dat ik het wel gelezen heb.’ De Cock knikte zijn trouwe makker vriendelijk toe. ‘Ik heb van jou in dit onderzoek heel veel plezier gehad… veel meer dan je misschien zelf hebt vermoed.’ Hij wendde zich tot Fred Prins. ‘Ik heb van het begin af gezocht naar een soort patroon… een patroon van de moorden, een lijnenspel, waarlangs het denken van de moordenaar verliep. Het was Vledder, die mij de eerste aanwijzing gaf. Hij ontdekte dat alle slachtoffers gescheiden vrouwen waren, of vrouwen die op het punt stonden te scheiden. Vrouwen ook, die op een bepaald onelegante manier hun ex-man uitbuitten. Het was een algemeen gegeven, waarvan men kon uitgaan. Een leidraad. Er waren verder geen overeenkomsten tussen de vermoorde vrouwen te vinden. Men kon er alleen zeker van zijn, dat ze allen door dezelfde moordenaar waren geveld.’ Vledder knikte. ‘Een inleidende nihon nukite, gevolgd door een dodelijke shuto gammen-uschi.’ De Cock gebaarde voor zich uit. ‘De moordenaar moest dus karate kennen, althans die beide slagen volkomen beheersen en een aversie hebben van gescheiden vrouwen. De grote vraag daarbij: wat bepaalde zijn keuze? Er zijn tienduizenden gescheiden vrouwen in ons land. En onder hen zullen er ongetwijfeld velen zijn die hun gewezen echtgenoot, laten we zeggen… onheus bejegenen.’ De grijze speurder gebaarde hulpeloos met beide handen. ‘Ik zat gewoon vast, gevangen in een doolhof waaruit ik niet kon ontsnappen, tot ik de vraag omdraaide.’ Fred Prins keek hem peinzend aan. ‘Omdraaide?’ De Cock knikte heftig. ‘Dus niet; wat bepaalde de keuze van de moordenaar? Maar: hoe kon hij die keuze doen? Waaruit koos hij? Over welke gegevens kon hij bij het doen van die keuze beschikken?’ De grijze speurder lachte breed. ‘En het was weer Vledder, die mij op het juiste spoor bracht. Hij ontdekte de volijvere juffer Gravensteijn.’ Vledder keek hem verbaasd aan. ‘Het arme mens had er niets mee te maken.’ De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje. ‘Je moet haar maar eens een bloemetje van ons sturen. Ik was tijdens mijn onderhoud met haar niet zo hoffelijk. Er ging namelijk een idee met mij op de loop.’ ‘Welk idee?’ ‘Dat juffrouw Gravensteijn een ideale verdachte was. Zij beschikte door haar beroep van sociaal werkster over de kennis, het feitenmateriaal waaruit zo’n keuze gemaakt kon worden. Ik heb mij dan ook ernstig de vraag gesteld, of zij mogelijk de vrouw was die de moorden had gepleegd.’ Vledder hief beide armen ten hemel. ‘Dat is dwaas,’ riep hij uit. De Cock negeerde de opmerking. ‘Of misschien iemand uit haar directe omgeving, iemand die over haar rapporten kon beschikken. Er was echter een belangrijk ontlastend facet: juffrouw Gravensteijn had met vele slachtoffers voor hun dood contact gehad, maar niet met allen. En dat was volgens mij een essentiële voorwaarde, waaraan de moordenaar die ik zocht, moest voldoen.’ De Cock zweeg even, wreef met zijn hand over zijn breed gezicht. ‘Tot onze verbijstering volgden de moorden elkaar snel op. De commissaris riep mij bij hem, en hij had gelijk, er moest snel iets gebeuren. Bij het ontdekken van het lijk van Josje van Aerdenhout vertelde de dactyloscoop Kreuger mij, dat hij in de woningen van de vermoorde vrouwen al een paar maal de vingerafdrukken van mr. Hazenberg had gevonden. Kreuger, die alle dactyloscopische onderzoeken in deze affaire had gedaan, hechtte er zelf weinig waarde aan. Hij zei, dat mr. Hazenberg in verband daarmee al uitvoerig door de moordbrigade was verhoord. Vledder, die het dossier van de moorden had gelezen, vertelde mij, dat mr. Hazenberg de advocaat was, die de echtscheidingsprocedures van alle vermoorde vrouwen behandelde, of had behandeld. Ik stond perplex, begreep niet dat niemand voor mij dat had doorzien.’ Hij zweeg even en keek naar de gespannen gezichten voor hem. ‘Op dat moment wist ik waar ik de moordenaar moest zoeken.’ Vledder hijgde. ‘Op het kantoor van mr. Hazenberg.’ De Cock strekte zijn arm naar hem uit. ‘Daar lagen de echtscheidingsdossiers met volledig feitenmateriaal, compleet met alle achtergronden en adressen. De levenslustige mr. Hazenberg koos daaruit de bekoorlijkste vrouwen voor een kortstondige liaison, de moordenaar koos zijn slachtoffers.’ Fred Prins wipte in zijn fauteuil. ‘Zover was je,’ riep hij ongedurig, ‘twee à drie dagen geleden.’ De Cock knikte voor zich uit. ‘Ik zei al, tussen vermoeden, weten en bewijzen liggen diepe kloven. Hoe bracht ik het bewijs, dat de moordenaar in het kantoor van mr. Hazenberg gevonden moest worden? Uit de reeks voorgaande moorden kon vrijwel geen bewijs worden geput, ook al wist ik in luttele uren, dat de oudste klerk Gajus van Leeuwen karatelessen had gevolgd. De enige mogelijkheid die ik zag, was hem uit te lokken tot een nieuwe moord.’ Fred Prins keek hem met glinsterende ogen aan. ‘Hoe?’ De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Door het volgen van dezelfde procedure. Gajus van Leeuwen had zijn slachtoffers gekozen uit de dossiers van het advocatenkantoor. Wel, op datzelfde advocatenkantoor moest een dossier belanden, waar de moordenaar op af zou komen. Een soort lokspijs. En daarbij bracht jij mij op een schitterend idee.’ ‘Je bedoelt die heer Wijnperser?’ ‘Precies. Hij ontwierp voor mij de-denkbaar-meest-slechte-gescheiden vrouw.’ Vledder keek hem nadenkend aan. ‘Als ik mij goed herinner, zei je iets over een nuttige instructie.’ De Cock knikte. ‘Precies, een nuttige instructie voor Diana van Gellecom. Aan de hand van het beeld dat de heer Wijnperser ons had gegeven, stapte zij naar het kantoor van mr. Hazenberg. Ze bekleedde zich met de hoedanigheden van de-denkbaar-meest-slechte-gescheiden vrouw en verzocht de advocaat een procedure tot echtscheiding op gang te brengen.’ Vledder keek hem met bewondering aan. ‘Daarom liet je mr. Hazenberg naar neutraal terrein, het café van Smalle Lowietje komen.’ De Cock lachte. ‘Ik had zijn medewerking nodig. Ik moest hem in vertrouwen nemen. Bovendien kende mr. Hazenberg de Van Gellecoms. Ik kon niet het risico nemen, dat hij door onvoorzichtige uitlatingen mijn hele plan zou bederven.’ ‘Hij speelde mee?’ ‘Uiteindelijk. Hij had aanvankelijk nogal wat bedenkingen, maar toen ik hem zei, dat nooit iemand van zijn medewerking zou horen en hij het zogenaamde echtscheidings-dossier na de ontmaskering van de moordenaar mocht vernietigen, stemde hij toe.’ Mevrouw De Cock keek haar man scherp onderzoekend aan. ‘Ik begrijp,’ sprak ze aarzelend, ‘dat mr. Hazenberg zijn medewerking verleende. Hij kon zich aan de moorden moreel gesproken medeschuldig voelen. Ten slotte was Gajus van Leeuwen zijn ondergeschikte en putte hij uit de dossiers van een door hem geleid advocatenkantoor.’ Ze zweeg even. ‘Maar waarom waagde Diana van Gellecom zich aan zo’n gevaarlijk avontuur?’ De Cock ontweek de blik van zijn vrouw en slikte. ‘Om, eh… omwille van de naakte juffer.’ Hij stak zijn hoofd omhoog en streek met duim en wijsvinger langs zijn keel. ‘Eerst een cognackie.’ Het klonk als een noodkreet. Fred Prins sprong op en pakte brutaal de fles. Haastig schonk hij in. De Cock nam het glas op en dronk langzaam met kleine teugjes. Hij zette het glas neer en keek de kring rond. ‘Ik wil eerst een pleidooi houden voor mijzelf,’ begon hij. ‘Een pleidooi voor mijn gedrag in deze affaire. Bedenk, dat ik weinig keus had. Langs de gebruikelijke wegen had ik dit nooit kunnen doen, had ik de moordenaar nooit zo snel ontmaskerd.’ Fred Prins zwaaide zijn betoog weg. ‘De naakte juffer,’ riep hij ongedurig. ‘Wie was zij?’ De Cock schudde triest het hoofd. Het feit, dat men zijn pleidooi niet ernstig wilde beluisteren, deed hem pijn. ‘Laten we teruggaan,’ zei hij zwak, ‘naar de nacht van Tropic Oil in de Casa Erotica. Van Dinterloo maakte daar ruzie met Van Gellecom. Dat was geen toevallige uitbarsting. Van Dinterloo voelde zich bedreigd. De vele intriges in de top van de onderneming kon hij niet verwerken. Bovendien werd hij belaagd door Diana van Gellecom, die hem zei dat ze verliefd op hem was en met hem wilde trouwen. Ze drong er voortdurend bij hem op aan zich te laten scheiden. Toen Van Dinterloo opmerkte, dat er ook nog een heer Van Gellecom bestond, zei Diana hem zonder blikken of blozen, dat ze zich heel gemakkelijk van hem kon ontdoen en ze openbaarde ook hoe, met de naakte juffer.’ De grijze speurder pauzeerde even, kneep beide ogen dicht om zich te concentreren. ‘Van Dinterloo,’ ging hij verder, ‘raakte in paniek. Ondanks zijn groot verstand was hij tegen werkelijke moeilijkheden in het leven niet opgewassen. Om de toekomst van zijn vrouw en zijn kind veilig te stellen, sloot hij een grote verzekering op zijn leven af, en schreef zijn eigen rouwcirculaire. Reeds rondlopend met zelfmoordplannen bezoop hij zich die nacht in de Casa Erotica. Sylvia van Regensbergen ving hem op en nam hem mee naar haar flat in de Bijlmermeer. Daar vertelde de aangeschoten Van Dinterloo alles over zichzelf, Diana van Gellecom en de naakte juffer voor haar heer en gemaal. Sylvia van Regensbergen was niet veel meer dan een lief hoertje voor mannen met veel geld. Ik bedoel daarmee, dat haar interesse en opleiding gering waren. Ze zal met geveinsde aandacht naar het verhaal van Van Dinterloo hebben geluisterd en er weinig van hebben begrepen. De volgende morgen bij zijn thuiskomst vertelde Van Dinterloo aan zijn vrouw van ene Sylvia, een lief meisje, dat zoveel begrip had getoond en hij geeft haar het adres. Twee dagen later, terugkomend van De Rijp, arrangeerde Van Dinterloo ter wille van enkele clausules in de levensverzekering-polis, een auto-ongeval. Hij rijdt met zijn wagen in het Noordhollands Kanaal en verdrinkt. Mevrouw Van Dinterloo verstuurt rouwcirculaires, ook aan Sylvia van Regensbergen. En daarmee startte voor ons het hele drama. Sylvia is verrast door de snelle dood van Van Dinterloo. Het verbijstert haar. Ze herinnert zich brokstukken van het nachtelijk gesprek, slachtoffers, naakte juffer, en speelt die gegevens aan mij door. Voor ik haar kon vragen wat ze precies bedoelde, sloeg de maniak-moordenaar toe.’ Fred Prins spreidde beide armen. ‘Hoe kwam je achter het geheim van de naakte juffer?’ De Cock glimlachte. ‘De eerste aanwijzing gaf Van Dinterloo zelf in zijn rouwcirculaire. Het was een wrang grapje. Duidelijk bedoeld voor Diana van Gellecom. Op die circulaire stond aan het slot: op verzoek van de overledene geen krokussen of andere bloemen. Een vreemde tekst met een duidelijk accent op krokussen. Ik wist er echter niets mee te beginnen, tot wij in het stadje De Rijp met de chauffeur van Van Gellecom spraken. Hij zei, toen we de tuin van het chalet bewonderden, dat mevrouw Van Gellecom groene vingers had. Letterlijk zei hij: wat zij met bomen en planten kan doen, is onvoorstelbaar. Ze ziet zelfs kans om krokussen in het najaar te laten bloeien.’ Fred Prins keek hem verrast aan. ‘Krokussen in het najaar?’ De Cock knikte traag. Met opgestoken vinger gebaarde hij in de richting van Fred Prins. ‘Daar waren de krokussen weer, krokussen in het najaar. Vooralsnog ontging mij de betekenis, maar ik was attent. Toen ik bij een gerenommeerd tuincentrum informeerde, zei men mij dat er geen krokussen in het najaar bloeiden. In het najaar bloeide wel een bolgewas dat heel veel op een krokus leek, de naakte juffer.’ Fred Prins grijnsde in onbegrip. ‘Wat was daar voor bijzonders aan?’ De Cock boog zich naar hem toe. ‘Veel… heel veel. De bol bloeit, zogezegd, in het najaar. Het is een zogenaamde naaktbloeier en wordt in Nederland daarom meestal naakte juffer genoemd. Haar ware naam luidt colchicum autumnale of herfsttijloos, genoemd naar Medea van Colchis, een gifmengster uit de Griekse mythologie.’ ‘Gif?’ ‘Precies, colchecine, een zwaar vergif, dat onze Diana van Gellecom in haar eigen achtertuintje verbouwde, met maar één doel… haar man naar een andere wereld te helpen, wanneer haar dat zo uitkwam.’ Vledder kwam uit zijn stoel omhoog. ‘Ze deed het,’ riep hij uit. ‘Verdomd… zij deed het.’ De Cock wreef zich achter in de nek. ‘Inderdaad… ze deed het. Diana van Gellecom hield van uitdagingen. Het was een soort hartstocht, die haar dreef. Ze moet gevoeld hebben dat ik veel van de naakte juffer wist. Toch diende ze haar man colchecine toe, in een whisky-soda die ze toastend met hem ophief om zijn behouden terugkeer uit Amerika te vieren.’ Fred Prins siste van tussen zijn tanden. ‘Wat een rotwijf!’ Vledder keek de grijze speurder verwonderd aan. ‘Je hebt haar niet gearresteerd.’ De Cock schudde het hoofd. ‘Ik ben met mijn flesje urine van Purmerend naar De Rijp gereden. Daar heb ik haar in alle gemoedelijkheid verteld, dat ze een poging had gedaan om haar eigen man te vermoorden. Ik liet haar het bewuste flesje zien en zei haar dat laboratoriumproeven hadden uitgewezen, dat het colchecine bevatte. Ik zei haar ook, dat ik het flesje per ongeluk uit mijn handen zou kunnen laten vallen als… als ze bereid was haar medewerking te verlenen bij het ontmaskeren van de maniak-moordenaar.’ Mevrouw De Cock keek haar man onthutst aan. ‘Dat is… chantage, een uiterst gemene chantage.’ De Cock knikte bedaard. ‘Je hebt gelijk. Volkomen. Het is zelfs meer dan dat. Het Wetboek van Strafrecht voorziet er heel duidelijk in. Ik denk alleen, dat men het zonder haar verklaring moeilijk zal kunnen bewijzen.’ In de ogen van mevrouw De Cock glansde onbegrip. ‘Hoe kon je het doen?’ De grijze speurder spreidde beide armen. ‘Ik wilde deze avond beginnen met een pleidooi… een pleidooi voor mijzelf, maar niemand van jullie had interesse. Ik heb mijn kennis van de naakte juffer gebruikt, zo je wilt misbruikt, om Diana van Gellecom te dwingen een gevaarlijke opdracht voor mij uit te voeren, een opdracht waarbij haar eigen leven wel degelijk op het spel stond. We weten van Jan van Looijen, dat de twee dodelijke karateslagen in een fractie van een seconde konden worden toegebracht. En daarvoor konden we haar geen afdoende bescherming bieden.’ Fred Prins snoof. ‘Gaat ze nu scheiden van haar man?’ De grijze speurder schudde het hoofd. Hij blikte naar de fraaie pendule op de schoorsteen. ‘Een half uurtje geleden stond ze met de Rolls Royce voor het ziekenhuis van Purmerend. Liefdevol en zorgzaam leidde ze haar man naar de wagen en bracht hem thuis.’ Vledder keek hem wantrouwend aan. ‘Waar is het flesje met urine?’ De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje. ‘Het viel per ongeluk uit mijn handen op de stenen vloer. Opnieuw urine nemen had geen zin meer. De nieren van Van Gellecom hebben inmiddels hun werk gedaan en al het gif uit het lichaam verwijderd.’ ‘En de laboratoriumanalyse?’ De Cock grijnsde. ‘Er is nooit een analyse geweest.’ 17 Een trage, slome regen daalde mistroostig uit een laag wolkendek. Het zat zo diep, zo vast, dat het leek alsof het nooit meer zou weggaan, alsof het in Amsterdam verder eeuwig zou regenen. De Cock trok de kraag van zijn jas omhoog en drukte zijn oude hoedje verder naar voren. In zijn zo typische slenterpas schuifelde hij over het grind van de oude begraafplaats. Het water droop van zijn gezicht. Gajus van Leeuwen werd begraven. De Cock wilde erbij zijn, uit piëteit en uit een onbestemd gevoel van schuld aan zijn dood. De begraafplaats zag er triest en verlaten uit. De bloemen kleurden niet en zelfs de vogels hielden zich schuil. De Cock slenterde gebogen verder. Toen hij opkeek, zag hij in de verte een vrouw. Ze stond eenzaam en alleen onder een afdakje van de aula. Toen hij naderbij kwam, gleed een glimlach van herkenning om zijn lippen. ‘Moeder van Leeuwen,’ riep hij verwonderd. ‘Wat doet u hier?’ Ze keek naar hem omhoog. ‘Ik wacht tot hij er is.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Bent u alleen gekomen?’ Ze knikte. Water droop van haar vilten hoedje. ‘Met de tram.’ De Cock schudde wat geërgerd het hoofd. ‘U had moeten meerijden… in een volgwagen.’ Ze liet haar hoofd wat zakken. ‘Ze hebben het mij gevraagd, maar ik wilde niet.’ De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Waarom niet?’ Ze zuchtte. ‘Voor de schande. Iedereen weet nu toch wie hij is… was.’ De Cock klemde zijn lippen op elkaar. Hij nam haar kleine kin in zijn grove hand en tilde haar hoofd omhoog. ‘Het is jouw kind, is het niet? Wil je hem na zijn dood nog verloochenen?’ Er gleden tranen uit haar ogen. Ze legde haar hoofd tegen zijn natte jas en snikte. Een grote lijkwagen reed met oneerbiedige snelheid de begraafplaats op. Bij de aula remde de wagen. De wielen knarsten in het grind. Er stapte een man uit en liep op een holletje naar hen toe. ‘Komt u voor die meneer Van Leeuwen?’ De Cock knikte. ‘O,’ zei de man. Hij was zichtbaar teleurgesteld. Kennelijk had hij niemand verwacht. ‘U kunt ons volgen.’ Hij rende door de regen naar de wagen terug. Stapvoets reed hij verder de begraafplaats op. Moeder Van Leeuwen en De Cock volgden. Ze liepen zwijgend naast elkaar. De glanzende wagen zoemde voor hen uit. Na een minuut of tien kwam hij langzaam tot stilstand. Ze keken langs de wagen. Bij de open groeve stond een vrouw met twee kinderen. De Cock voelde hoe de oude vrouw zich dichter tegen hem aandrukte. Hij keek bezorgd opzij. ‘Wat is er?’ ‘Zij.’ ‘Wie?’ ‘Marie… de vrouw met wie Gajus getrouwd was.’ ‘En dat zijn de kinderen?’ Ze knikte. De Cock voelde hoe haar oude lichaam plotseling verstijfde. ‘Wat moet zij hier?’ siste ze. ‘Wat moet ze hier? Ze heeft hier niets meer te zoeken.’ De Cock trok haar wat ruw achter de lijkwagen terug. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Haat,’ zei hij strak, ‘is een ziekte. Uw zoon is eraan te gronde gegaan.’ Ze keek hem aan. De Cock zag hoe de strakke trekken op haar gezicht langzaam vergleden, hoe zijn woorden tot haar doordrongen. Ze liet zijn arm los en schuifelde langs de wagen naar de groeve. Van een afstandje keek de grijze speurder toe hoe de vrouw haar begroette, hoe de kinderen aan haar zijde gingen staan. De Cock draaide zich om. Hij wilde geen confrontatie. Hij wilde het gezicht niet zien van de vrouw, de snuitjes van de kinderen. Gajus van Leeuwen was dood, en hij had ongelijk. Eenzaam en met een vreemd leeg gevoel in zijn hart waggelde hij de begraafplaats af. Buiten de poort schoof hij in zijn oude Volkswagen. Hij startte de motor. In een verkeerde versnelling schokte hij de weg op. notes Примечания 1 Bargoens voor prostituée. 2 Politieuitdrukking: motivering om minderjarigen naar ouders en voogden terug te voeren. 3 Tijdbepaling met de zogenaamde lijkenthermometer, gebaseerd op het feit dat de temperatuur van een dode met ongeveer 1 °C per uur daalt.